ECLI:NL:RBAMS:2023:1384

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
AMS 22/3274 en 22/4438
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewetuitkering en afwijzing aanvraag Ziektewetuitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 3 maart 2023, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot de beëindiging van de Ziektewetuitkering van eiser en de afwijzing van zijn aanvraag voor een Ziektewetuitkering. Eiser, vertegenwoordigd door mr. U. Özcan, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) die zijn uitkering per 9 november 2021 beëindigden en zijn aanvraag om een nieuwe uitkering afwezen. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen van eisers fysiotherapeut onvoldoende heeft betrokken bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank concludeert dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van twee functies onvoldoende heeft onderbouwd. Hierdoor zijn de beroepen van eiser gegrond verklaard en moet verweerder nieuwe besluiten nemen op de bezwaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten niet voldoen aan de eisen van zorgvuldigheid en motivering zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door verweerder moeten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 22/3274 en 22/4438

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2023 in de zaken tussen

[eiser] uit Amsterdam, eiser,

(gemachtigde: mr. U. Özcan),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
( [gem. verweerder] ).

Inleiding

22/3274
Met het primaire besluit van 8 november 2021 heeft verweerder eisers Ziektewetuitkering (ZW-uitkering) per 9 november 2021 beëindigd. Met het bestreden besluit van 3 juni 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
22/4438
Met het primaire besluit van 6 december 2021 heeft verweerder eisers aanvraag om een ZW-uitkering afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 augustus 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
In beide zaken
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 januari 2023 op een zitting behandeld. Aanwezig waren: de gemachtigden van eiser en verweerder.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

Voorgeschiedenis
1. Eiser werkte voor het laatst als medewerker ziekenhuistransport voor gemiddeld veertig uur per week. Aan het eind van dit dienstverband was eiser ziek en ontving hij een ZW-uitkering.
2. Op 10 mei 2021 beëindigt verweerder eisers ZW-uitkering per 14 juni 2021, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon voordat hij ziek werd. Aan dit besluit legt verweerder een rapport van zijn verzekeringsarts en arbeidsdeskundige ten grondslag. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Daarom is eiser onderzocht op een spreekuur door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zijn bevindingen zijn opgenomen in een rapport van [medio 1] augustus 2021 en de arbeidsbeperkingen van eiser staan vermeld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van [medio 2] augustus 2021. Op basis van deze FML heeft de arbeidsdeskundige in het rapport van [medio 3] september 2021 geconcludeerd dat eiser nog steeds 65% kan verdienen van zijn loon voordat hij ziek werd. Op 14 september 2021 handhaaft verweerder het besluit van 10 mei 2021. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2022 ongegrond verklaard.
22/3274
3. Op 6 oktober 2021 meldt eiser zich opnieuw ziek vanuit de Werkloosheidswet (WW) wegens een toename van diverse bestaande klachten en nieuwe klachten na een val (hoofdpijn die vooral toeneemt bij spanning en soms zigzaggend lopen). Op
8 november 2021 vindt een eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWB) plaats en op
[medio 4] november 2021 stelt de verzekeringsarts een rapport op waarin hij concludeert dat de bekende fysieke klachten niet duidelijk zijn veranderd en dat de nieuwe klachten van beperkte ernst zijn. Er zijn daarom niet meer beperkingen dan beschreven in de FML van
[medio 2] augustus 2021. Met het primaire besluit van 8 november 2021 beëindigt verweerder daarom de ZW-uitkering van eiser, omdat verweerder vindt dat eiser vanaf
9 november 2021 (de datum in geding I) weer geschikt is voor zijn eigen werk. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarom heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep van verweerder opnieuw naar het dossier gekeken. Zijn bevindingen zijn opgenomen in een rapport van [medio 5] mei 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijkt niet af van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Met het bestreden besluit van 3 juni 2022 handhaaft verweerder daarom het primaire besluit. Hiertegen richt zich het beroep van eiser onder kenmerk 22/3274.
22/4438
4. Op 23 november 2021 heeft eiser zich opnieuw ziekgemeld, omdat hij nieuwe klachten (nierklachten, jicht, pijn aan enkel) en beperkingen heeft en zijn bestaande klachten zijn verergerd. Eiser is daarom op 20 juni 2022 op een spreekuur geweest bij een verzekeringsarts. Hij is lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts geeft aan dat het psychisch onderzoek vergelijkbaar is met de bevindingen tijdens het spreekuur op
8 november 2021. Verder voert de verzekeringsarts een lichamelijk onderzoek uit en wordt informatie bij zijn psycholoog opgevraagd. Eiser heeft mogelijk meer klachten, maar die leiden niet tot meer beperkingen. Volgens de verzekeringsarts is de belastbaarheid van eiser op 23 november 2021 (de datum in geding II) niet anders dan op 8 november 2021. Daarom is eiser per 23 november 2021 arbeidsgeschikt voor de geduide functies en bleef hij geschikt voor ten minste één functie. Hiertegen richt zich het beroep van eiser onder kenmerk 22/4438.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of verweerder de ZW-uitkering van eiser terecht heeft beëindigd en de nieuwe aanvraag om een ZW-uitkering terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
7. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de bevindingen. Het is vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
Is het medisch onderzoek zorgvuldig?
Hoorzitting (22/3274)
8. Eiser heeft afgezien van de hoorzitting, omdat – tot zijn verbazing - de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarbij niet aanwezig wilde zijn. De juridische gronden zijn duidelijk. Het zijn juist de overgelegde medische stukken die voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding moesten vormen om aanvullend onderzoek te doen.
9. De rechtbank vindt het onzorgvuldig dat er geen hoorzitting is geweest. Op zichzelf genomen leidt dit tot een gegrond beroep, maar het beroep is om een andere reden al gegrond, waardoor de rechtbank op dit onderdeel verder niet ingaat.
Opvragen informatie en uitvoeren lichamelijk onderzoek (22/4438)
10. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht en dat daarom zijn beperkingen zijn onderschat. Verweerder kon dit voorkomen door recente medische informatie op te vragen en een deugdelijk lichamelijk onderzoek uit te voeren.
11. De rechtbank overweegt dat er voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen verplichting bestaat om medische informatie op te vragen. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie opgevraagd bij eisers psycholoog en had eiser eventuele ontbrekende informatie ook zelf kunnen inbrengen. Op de medische informatie en het uitgevoerde lichamelijk onderzoek gaat de rechtbank hieronder in.
De medische beoordeling
12. Eiser voert aan dat verweerder zijn beperkingen in de FML heeft onderschat, omdat er te weinig beperkingen zijn opgenomen bij de rubrieken ‘dynamisch handelen’ en ‘statische houdingen’. Ter ondersteuning van dit standpunt verwijst eiser naar een verklaring van zijn fysiotherapeut van 25 april 2022 waaruit blijkt dat hij ernstige beperkingen heeft aan zijn nek en rug. De verzekeringsarts bezwaar en beroep gaat ten onrechte voorbij aan zijn nekklachten. Eisers rugklachten worden onderkend, maar dit wordt ten onrechte gekwalificeerd als een lichte aandoening daar waar het gaat om de fysieke belastbaarheid. Ten onrechte worden daarvoor geen extra beperkingen aangenomen. Dit staat haaks op het rapport van eisers fysiotherapeut waaruit blijkt dat hij bewegingsbeperkt is aan de lage rug en nek en dat belasting zal leiden tot een toename van zijn klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert naar het oordeel van eiser onvoldoende waarom hij de conclusies van de fysiotherapeut terzijde schuift. Ook is eiser volgens de fysiotherapeut beperkt op het draaien van zijn nek en heeft hij moeite met bovenhandse activiteiten.
13 . De rechtbank kan dit standpunt van eiser volgen. Eisers fysiotherapeut beschrijft niet alleen een klachtenweergave van eiser, maar hij heeft ook een eigen fysiek onderzoek verricht en daarmee de beperkingen van eiser voldoende geobjectiveerd. Eiser is uitgebreid onderzocht en de bevindingen zijn nauwkeurig gerapporteerd. Met name op het item zitten heeft de fysiotherapeut zijn bevindingen beschreven. Ook concludeert de fysiotherapeut dat eiser gebaat is bij afwisselend werk ten aanzien van zijn houding. De rechtbank stelt vast dat de geduide functies vooral uit zittend werk bestaan. De rechtbank vindt daarom dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen van de fysiotherapeut onvoldoende heeft betrokken bij het opstellen van de FML hetgeen gevolgen heeft voor de arbeidskundige beoordeling van de functies voor het item ‘zitten’.
14. Verder stelt de rechtbank vast dat in een rapport van de verzekeringsarts van
[medio 6] juni 2020 dat is opgesteld omdat eiser in de Ziektewet zat, wordt opgemerkt dat er onderzoek nodig is om de belastbaarheid van de rechterarm van eiser goed te kunnen bepalen. De rechtbank vraagt zich af waarom dit onderzoek niet is verricht en waarop desondanks is gebaseerd dat eiser ongeveer 600 keer per uur reikbewegingen over 70 centimeter kan maken. Op dit punt is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
De arbeidskundige beoordeling
15. De rechtbank overweegt dat op grond van het nieuwe beoordelingskader dat is vastgesteld door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de geschiktheid voor ten minste drie van de eerder na heroverweging in bezwaar bij de EZWB geselecteerde functies met elk in ieder geval drie arbeidsplaatsen beoordeeld te worden om ziekengeld op basis van de ZW te kunnen weigeren. [1]
16. Verder stelt de rechtbank vast dat de beperkingen van eiser na de EZWB zijn toegenomen. Eiser is nu zowel links als rechts beperkt op de items ‘frequent reiken tijdens het werk’ en ‘boven schouderhoogte actief zijn’. De reikfrequentie is het aantal reikbewegingen per uur. Een reikbeweging is een combinatie van strekken en/of buigen van een arm over 70 centimeter. Eiser is hierop licht beperkt en kan ongeveer 600 maal per uur reikbewegingen maken over 70 centimeter. Bij het beoordelingspunt ‘boven schouderhoogte actief zijn’ gaat het om het verrichten van werkzaamheden op of boven schouderhoogte, ongeacht de lichaamshouding. De norm is één minuut aaneen met een frequentie van tien keer per uur. In de FML is aangegeven dat eiser zowel links als rechts beperkt is op het item “niet hoog frequent”. Daarom beoordeelt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van [medio 7] januari 2023 of de op [medio 3] september 2021 geduide functies voor eiser nog steeds geschikt zijn.
17. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep komt tot de volgende beoordeling. De functies productiemedewerker industrie en lader/losser zijn voor eiser geschikt, omdat de frequentie lager is dan 600 maal reiken en de reikafstand 50-60 centimeter is. Verder is de functie textielproductenmaker ook geschikt voor eiser ondanks de overschrijding van de totaalbelasting bij het reiken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt grotendeels gewerkt met een reikafstand van 50 centimeter en daarvoor is minder inspanning nodig dan bij 70 centimeter reiken. Verder zijn alle functies passend op het onderdeel ‘boven schouderhoogte actief zijn’ omdat de frequentie hiervan past binnen eisers mogelijkheden.
18 . Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de functie textielproductenmaker onvoldoende gemotiveerd. Bij die functie wordt het maximaal aantal keer reiken uit de FML overschreden. De functie zou toch geschikt zijn voor eiser omdat de reikafstand minder dan 70 centimeter is en dat het aantal keer reiken compenseert. De rechtbank stelt echter vast dat twee eerder geduide functies (medior soldering operator en inpakker) zijn vervallen vanwege de frequentie van het reiken. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van [medio 3] september 2021 staat vermeld: “
De verzekeringsarts licht toe dat vooral de frequentie van het reiken bepalend is voor de belasting. Daarom vind ik deze functie op dit punt minder geschikt en heb ik een andere meer passende functie gevonden (…).”De rechtbank leidt hieruit af dat de frequentie van het reiken (voor eiser) meer belastend is dan de reikafstand. Daarom vindt de rechtbank de geschiktheid van de functie textielproductenmaker onvoldoende onderbouwd.
19. Verder vindt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de functie lader/losser ook onvoldoende heeft onderbouwd, nu deze functie sterk lijkt op de maatmanfunctie. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarin deze functies qua belastbaarheid van elkaar verschillen.

Conclusie en gevolgen

20 . Gelet op het voorgaande zijn de bestreden besluiten niet voorzien van een deugdelijke medische en arbeidskundige motivering. De beroepen zijn daarom gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaken te voorzien. Verweerder zal nieuwe beslissingen op de bezwaren moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
21. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De rechtbank gaat uit van samenhangende zaken [2] . De vergoeding is daarom € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 100,- (2x € 50,-) aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ter hoogte van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Mazurel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.