Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de last onder dwangsom terecht aan eiser heeft opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
7. Partijen zijn het er over eens dat [type schuit] al sinds de jaren zestig aan [adres] ligt, niet beschikt over een ligplaatsvergunning en dat de ontheffing die op 3 februari 2009 is verleend aan mevrouw [persoon] van [naam schip 1] , is komen te vervallen. Verder betwist eiser niet dat [type schuit] een object is en geen bedrijfsvaartuig. Eiser betwist wel dat hij een overtreding heeft begaan.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat aan [type schuit] ten onrechte geen ligplaatsvergunning is afgegeven. [type schuit] heeft volgens eiser via het overgangsrecht van de vorige bestemmingsplannen recht op een ligplaatsvergunning. [type schuit] is daarmee gelegaliseerd. In de afgelopen jaren heeft de gemeente Amsterdam diverse gedoogrondes gehouden en daarbij ligplaatsvergunningen verleend. De gemeente is vergeten om toen ook een ligplaatsvergunning voor [type schuit] te verlenen. Verder voert eiser aan dat verweerder verschillende bedrijfsvaartuigen en nummers op [adres] door elkaar haalt. Er heeft een verwisseling plaatsgevonden tussen een naast [type schuit] liggend schip genaamd [naam schip 2] en [type schuit] . Verweerder heeft dit bevestigd maar niet verwerkt in de beslissing op bezwaar. Eiser legt een vergunning over uit 2009 die volgens hem bestemd is voor [type schuit] en waaruit blijkt dat [naam schip 2] bekend stond als [type schuit] . Bovendien heeft [type schuit] dan wel [naam schip 2] nog een vergunning tot 1 maart 2026. Zonder [type schuit] kan [naam schip 2] niet geëxploiteerd, afgemeerd en bevoorraad worden. Tot slot voert eiser aan dat voor boot [naam schip 3] een ligplaatsvergunning is afgegeven die eigenlijk was bedoeld voor [type schuit] . Omdat eiser eigenlijk een ligplaatsvergunning had moeten krijgen, heeft hij artikel 2.5.2 van de Vob niet overtreden.
9. Verweerder voert aan dat eiser artikel 2.5.2 wel overtreedt, omdat [type schuit] niet is opgenomen in het geldende bestemmingsplan, niet is vergund en geen ontheffing heeft. Op 18 november 2009 is een ligplaatsvergunning verleend voor [naam schip 2] . Uit niets blijkt dat [naam schip 2] bekend stond als [type schuit] . [naam schip 2] heeft een exploitatievergunning die geldig is tot 1 maart 2026. Die vergunning is niet bedoeld voor [type schuit] . Dat [naam schip 2] zonder [type schuit] niet langer kan exploiteren, afmeren of bevoorraadden, staat niet vast. Ook heeft er geen verwisseling plaatsgevonden tussen [type schuit] en de [naam schip 3] . Eiser mailde de gemeente in januari 2021 over zijn huisnummer om zich in te schrijven in de Basisregistratie Personen en toen is bij de behandelend ambtenaar een misverstand ontstaan, namelijk dat het om woonboot [naam schip 3] zou gaan ( [adres 2] ). Later bleek dat het ging om [type schuit] . De vergunning voor de [naam schip 3] is niet bedoeld voor [type schuit] , want de [naam schip 3] is een bedrijfsvaartuig en [type schuit] een object. Aan objecten werden geen vergunningen meer verleend, vanwege het uitsterfbeleid.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser artikel 2.5.2 van de Vob overtreden. [type schuit] is een object waarvoor geen ligplaatsvergunning of een ontheffing is afgegeven. De ontheffing die is verleend aan [naam schip 1] , is komen te vervallen. De [naam schip 3] is door verweerder aangemerkt als bedrijfsvaartuig en heeft een ligplaatsvergunning. Dit betekent niet dat [type schuit] ook als bedrijfsvaartuig moet worden aangemerkt. Eiser heeft zijn stelling, dat de ligplaatsvergunning van de [naam schip 3] bedoeld is voor [type schuit] , niet onderbouwd. Dit is ook niet aannemelijk, aangezien voor de [naam schip 3] een ligplaatsvergunning is afgegeven omdat verweerder haar aanmerkte als bedrijfsvaartuig, terwijl [type schuit] als een object wordt aangemerkt. Aan [type schuit] is toen een ontheffing verleend met een persoons- en bedrijfsgebonden karakter, zodat het schip bij overdracht de wateren van Amsterdam moest verlaten. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
11. Dat sprake is geweest van een verwisseling tussen de [naam schip 3] en [type schuit] , heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Eiser is blijven steken in het uiten van zijn vermoedens, maar heeft die niet met stukken kunnen onderbouwen. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat de verleende vergunning aan [naam schip 2] tevens ziet op [type schuit] . Uit de door eiser overgelegde vergunning uit 2009 blijkt dit niet. Bovendien is zijn stelling niet aannemelijk, omdat ook [naam schip 2] door verweerder is aangemerkt als een bedrijfsvaartuig en [type schuit] als een object. Dit betoog slaagt daarom niet.
12. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen ook de overige overtredingen die ten grondslag liggen aan de last onder dwangsom, stand houden. Eiser overtreedt artikel 2.3.5 van de Vob, omdat hij ten tijde van het bestreden besluit zonder vergunning op het object woont. Eiser heeft dat immers zelf verklaard in zijn e-mail van 8 januari 2021 aan de gemeente. Verder handelt eiser in strijd met het bestemmingsplan, omdat de gronden waar [type schuit] ligt afgemeerd bestemd zijn voor een varend bedrijfsvaartuig. [type schuit] is geen varend bedrijfsvaartuig en is ook niet ingetekend op de plankaart. Tot slot handelt eiser ook in strijd met artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo, omdat hij een bouwwerk zonder omgevingsvergunning laat staan.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhaving had moeten afzien. Eiser stelt dat hij met [type schuit] niet de plannen kan realiseren die hij voor ogen had toen hij [type schuit] kocht. Hij wilde op [type schuit] gaan wonen en ‘groen’ ondernemen. Verweerder heeft terecht gesteld dat het op de weg van eiser lag om voorafgaand aan de koop na te gaan of hij zijn plannen kon realiseren. Dat dit niet blijkt te kunnen, komt voor zijn rekening en risico.
14. Ook is er naar het oordeel van de rechtbank geen concreet zicht op legalisatie. Verweerder heeft toegelicht dat eiser geen ontheffing kan krijgen op grond van de Vob, omdat sprake is van een uitsterfbeleid voor objecten. Ook kan eiser geen ligplaatsvergunning krijgen, omdat [type schuit] een object is en geen bedrijfsvaartuig. Dat is in strijd met het geldende bestemmingsplan en verweerder is niet bereid om daarvan af te wijken. Het beroep slaagt daarom niet.