ECLI:NL:RBAMS:2023:137

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
21/710
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot vernietiging dossier Veilig Thuis

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 17 januari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing door Veilig Thuis van haar verzoek om vernietiging van haar dossier beoordeeld. Eiseres, de moeder van een dochter, had in 2019 een escalatie met de vader van haar dochter, wat leidde tot zorgen over de veiligheid van het kind. Veilig Thuis voerde een veiligheidsbeoordeling uit, maar sloot het dossier na een onderzoek door Jeugdbescherming, dat concludeerde dat er geen reden was voor zorgen. Eiseres verzocht Veilig Thuis om haar dossier te vernietigen, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing niet voldoende gemotiveerd was en dat er geen aanmerkelijk belang was om het dossier te bewaren. De rechtbank vernietigt het besluit van Veilig Thuis en bepaalt dat het dossier van eiseres vernietigd moet worden. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/710

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 januari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.W. Simonis),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam(verweerder)
(gemachtigde: H. van Golberdinge).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats] ( [derde-partij] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing door verweerder van een verzoek van eiseres om vernietiging van haar dossier bij Veilig Thuis.
2. Eiseres en [derde-partij] zijn de ouders van [naam dochter] (geboren in 2014). Zij zijn in 2017 uit elkaar gegaan en hebben gezamenlijk gezag over [naam dochter] . Door de rechtbank is een omgangsregeling vastgesteld waarin is bepaald dat eiseres de dagelijkse zorg voor [naam dochter] heeft en dat [naam dochter] elke zaterdag met haar vader doorbrengt.
3. Op 13 april 2019 heeft een escalatie tussen de ouders plaatsgevonden, waarbij de politie betrokken is geraakt om te bemiddelen. Op 18 april 2019 heeft [derde-partij] bij Veilig Thuis aangegeven dat hij zich zorgen maakt over de ontwikkeling van [naam dochter] en over de veiligheid van [naam dochter] en zichzelf, omdat de overdrachtsmomenten gepaard gaan met veel spanningen. Op 24 april 2019 heeft de politie een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis naar aanleiding van het incident van 13 april 2019. Veilig Thuis heeft een veiligheidsbeoordeling uitgevoerd waarna geconcludeerd is dat er sprake was van mogelijke structurele onveiligheid en een multiproblematische leefsituatie. Veilig Thuis heeft contact geprobeerd te zoeken met eiseres, maar eiseres wilde geen bemoeienis van Veilig Thuis. Veilig Thuis heeft wel [derde-partij] gesproken. Vervolgens heeft Veilig Thuis veiligheidsvoorwaarden vastgesteld en besloten Jeugdbescherming in te schakelen.
4. Jeugdbescherming heeft vervolgens een onderzoek ingesteld, waarbij is gesproken met eiseres, [derde-partij] en [naam dochter] . De uitkomst van het onderzoek was dat het goed met [naam dochter] gaat en dat betrokkenheid van Jeugdbescherming niet noodzakelijk is. Jeugdbescherming heeft daarom het dossier gesloten. Wel is een borgingsplan opgesteld en een nieuw monitormoment ingepland in oktober 2020.
5. Op 23 januari 2020 heeft eiseres Veilig Thuis en Jeugdbescherming verzocht haar dossier te vernietigen, gelet op de uitkomst van het onderzoek van Jeugdbescherming. Jeugdbescherming heeft dit verzoek toegewezen. Veilig Thuis heeft het verzoek afgewezen.
6. Omdat eiseres vindt dat haar dossier ook door Veilig Thuis vernietigd had moeten worden, heeft zij zich tot de rechtbank gewend, in eerste instantie tot de burgerlijke rechter. De burgerlijke rechter heeft in een beschikking van 22 oktober 2020 [1] geoordeeld dat naar haar oordeel van dat moment de bestuursrechter bevoegd is en heeft de zaak aangehouden in afwachting van het oordeel van de bestuursrechter.
7. Vervolgens is de zaak in behandeling genomen door de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank. De zaak is eerst door een enkelvoudige kamer behandeld op 31 mei 2022. De rechtbank heeft het onderzoek daarna gesloten. Op 5 juli 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
8. Een meervoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 6 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder. [derde-partij] heeft op voorhand schriftelijk zijn standpunt aan de rechtbank doen toekomen.

Totstandkoming van het besluit

9. Met het besluit van 10 februari 2020, aangevuld door een besluit van 5 maart 2020, heeft Veilig Thuis het verzoek van eiseres om vernietiging van het dossier afgewezen. Veilig Thuis heeft het verzoek beoordeeld onder verwijzing naar artikel 5.3.5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en met behulp van het VNG-model Handelingsprotocol Veilig Thuis 2019. Volgens Veilig Thuis is de inhoud van de meldingen niet weerlegd en is er iemand die een aanmerkelijk belang heeft bij het bewaren van het dossier, namelijk [derde-partij] .
10. Verweerder heeft beslist op het bezwaar van eiseres. Met het bestreden besluit van 23 december 2020 is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven, met als aanvullende motivering dat Veilig Thuis zelf ook een aanmerkelijk belang heeft bij het bewaren van het dossier in het kader van de uitoefening van haar wettelijke taken. Veilig Thuis moet (vermoedens) van kindermishandeling onderzoeken. Volgens Veilig Thuis is de situatie niet veranderd en Veilig Thuis vindt daarom dat zij zicht moet blijven houden op het dossier. Dat is ook het belang van [naam dochter] .

Beoordeling door de rechtbank

Is de bestuursrechter bevoegd?
11. De bestuursrechter moet ambtshalve, dat wil zeggen ook als partijen daarover geen gronden hebben aangevoerd, zijn rechterlijke bevoegdheid beoordelen. De bestuursrechter is alleen bevoegd om te oordelen over besluiten. [2] Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. [3]
12.
Onder bestuursorgaan wordt verstaan: a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld (a-orgaan), of b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed (b-orgaan). [4]
13. Op grond van de Wmo moeten gemeentes zorg dragen voor de inrichting van een Veilig Thuis-organisatie. [5] Met die regeling is echter niet gegeven dat de Veilig Thuis-organisatie als bestuursorgaan kan worden aangemerkt. Dat is afhankelijk van de keuzes die de gemeentes bij de inrichting van de Veilig Thuis-organisatie maken. Als de beslissing niet is genomen door een bestuursorgaan, is de bestuursrechter in beginsel ook niet bevoegd zich over de zaak uit te spreken. Dit kan dus landelijk per Veilig Thuis-organisatie verschillen. Een (wettelijke) regeling die dit anders maakt ontbreekt.
14. Om duidelijkheid te scheppen over de situatie in Amsterdam, ziet de rechtbank zich daarom genoodzaakt om zich expliciet uit te laten over de vraag of sprake is van een besluit dat is genomen door een bestuursorgaan en dus ook of de bestuursrechter bevoegd is om de zaak van eiseres te beoordelen. Verweerder heeft een toelichting gegeven over de wijze waarop in de praktijk de Veilig Thuis-organisatie in Amsterdam is ingericht. De gemeente Amsterdam heeft samen met de gemeentes Aalsmeer, Amstelveen, Diemen, Ouder-Amstel, Uithoorn en Weesp met een gemeenschappelijke regeling getroffen om gezamenlijk deze gemeentelijke taak op te pakken. De gemeenschappelijke regeling is genaamd Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) Amsterdam-Amstelland. In deze regeling staat dat een dienstverleningsovereenkomst wordt gemaakt voor het vormgeven aan en doen uitvoeren van de gemeentelijke taken voor Veilig Thuis. [6] In de ‘Dienstverleningsovereenkomst AMHK (Veilig Thuis) en Centrum Seksueel Geweld’ staat vervolgens dat dat GGD Amsterdam-Amstelland voor een lange termijn de Veilig Thuis-taken wil doen uitvoeren door RVE [7] GGD Amsterdam. RVE GGD Amsterdam is een onderdeel van het cluster ‘Sociaal’ van gemeente Amsterdam. Dit cluster ‘Sociaal’ valt onder het college van burgemeester en wethouders (het college), een orgaan van de publiekrechtelijke rechtspersoon gemeente Amsterdam en daarmee een a-orgaan.
15. De rechtbank overweegt dat uit voorgaande volgt dat Veilig Thuis een organisatieonderdeel is van de RVE GGD Amsterdam. Zij is niet ondergebracht in een aparte juridische entiteit. Nu RVE GGD Amsterdam onderdeel is van het cluster ‘Sociaal’ van de gemeente Amsterdam, en daarmee onder het college valt, moet de brief waarin het verzoek van eiseres is afgewezen op grond van artikel 5.3.5 van de Wmo, worden aangemerkt als een besluit van een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter bevoegd is.
16. De rechtbank merkt tenslotte nog op dat verweerder ter zitting heeft gewezen op het Bevoegdhedenbesluit [8] , waarin is geregeld wie bevoegd is namens Veilig Thuis te beslissen. Uit dit besluit volgt dat de beslissing op bezwaar door verweerder kon worden genomen.

Is het verzoek van eiseres terecht afgewezen?

17. Eiseres voert aan dat, omdat de inhoud van de melding is weerlegd, verweerder volgens het Handelingsprotocol het dossier had moeten vernietigen. Zij wijst op een brief van Jeugdbescherming van 12 februari 2020. Daarin staat dat als de melding zoals hij uiteindelijk luidde, al direct op die manier door Veilig Thuis aan Jeugdbescherming was gedaan, het de vraag was geweest of Jeugdbescherming aan de slag was gegaan met de melding. Jeugdbescherming schrijft ook dat uit de analysefase bleek dat er geen reden is om zorgen te hebben over de veiligheid van [naam dochter] . Volgens eiseres volgt ook uit de omstandigheid dat Jeugdbescherming haar dossier wel heeft vernietigd dat de inhoud van de melding is weerlegd. In februari 2020 heeft [derde-partij] weliswaar een nieuwe melding gedaan, maar die heeft Jeugdbescherming niet in behandeling genomen, onder verwijzing naar haar eerdere oordeel dat de Jeugdbescherming niet twijfelt aan de veiligheid van [naam dochter] . Daarnaast betoogt eiseres dat nu Jeugdbescherming uitdrukkelijk heeft geconcludeerd dat er geen reden is om zorgen te hebben over de veiligheid van [naam dochter] , er geen aanmerkelijk belang is tegen vernietiging van het dossier. Voor zover [derde-partij] nog een belang zou hebben, wijst eiseres erop dat een afschrift van het dossier aan hem is verstrekt.
18. [derde-partij] vindt het belangrijk dat het dossier niet wordt vernietigd, omdat het dossier in de toekomst van belang kan zijn als er nieuwe ontwikkelingen zijn.
19. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, nu herhaaldelijk is gebleken dat de verhouding en communicatie tussen eiseres en [derde-partij] nog niet gewijzigd is, er een aanmerkelijk belang is voor [naam dochter] en Veilig Thuis om het dossier te bewaren. Als er nieuwe ontwikkelingen zijn, dan kan de informatie in het dossier van belang zijn. Verweerder wijst er ook op dat [derde-partij] een belang heeft bij het bewaren van het dossier.
20. De rechtbank overweegt dat in artikel 5.3.5, eerste en tweede lid, van de Wmo 2015 staat dat Veilig Thuis persoonsgegevens over een betrokkene die zij op grond van de Wmo 2015 onder zich heeft, binnen drie maanden vernietigt, nadat een betrokkene om vernietiging heeft verzocht, tenzij redelijkerwijs aannemelijk is dat de bewaring van de gegevens van aanmerkelijk belang is voor een ander dan de verzoeker, of als de wet zich tegen vernietiging verzet.
21. In het Handelingsprocotol staat verder dat een verzoek om vernietiging in ieder geval wordt gehonoreerd als de inhoud van de melding wordt weerlegd. Partijen hebben ieder uiteengezet hoe zij hier tegen aankijken. Hoewel te betogen valt, dat wanneer de inhoud van de melding is weerlegd, dit betekent dat er geen aanmerkelijk belang bij bewaren meer is, is dit niet het criterium zoals het in de wet is geformuleerd. Het Handelingsprotocol heeft een informeel karakter en bevat slechts richtlijnen en adviezen aan organisaties als Veilig Thuis. De rechtbank zal dan ook niet beoordelen of de inhoud van de melding is weerlegd, maar of redelijkerwijs aannemelijk is dat de bewaring van de gegevens van aanmerkelijk belang is.
22. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond van eiseres slaagt. Uit de wet volgt dat het uitgangspunt is dat een dossier vernietigd wordt. Verweerder heeft onvoldoende onderbouwd waarom in dit geval van dit uitgangspunt afgeweken moet worden. Dat het aanmerkelijk belang van [naam dochter] of [derde-partij] zich tegen verwijdering verzet, heeft verweerder onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft namelijk niet concreet gemaakt welk risico er (nog) bestaat voor de veiligheid van [naam dochter] , in het bijzonder gelet op hetgeen Jeugdbescherming hierover heeft opgemerkt. Verweerder heeft gewezen op de twee meldingen, maar naar aanleiding hiervan heeft Jeugdbescherming zich expliciet op het standpunt gesteld dat [naam dochter] ’s veiligheid geen risico loopt. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting aangegeven dat er naast deze meldingen volgens [derde-partij] ook signalen van voor 2018 waren. Dit is echter niet nader geconcretiseerd, zodat deze stelling niet als onderbouwing kan dienen. Evenmin is gebleken van nieuwe incidenten sinds de laatste melding. Ook heeft verweerder niet gemotiveerd waarom een nieuwe melding niet goed beoordeeld zou kunnen worden zonder de gegevens uit het dossier. Er is daarom geen aanmerkelijk belang om het dossier te bewaren. Bovendien heeft [derde-partij] nog een afschrift van het dossier, dus de informatie is voor hem nog steeds toegankelijk. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven.

Conclusie en gevolgen

23. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel [9] . Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
24. De rechtbank acht niet aannemelijk dat een nader onderzoek een ander licht op de zaak zal werpen en ziet daarom aanleiding om zelf een beslissing te nemen. [10] De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder het dossier van eiseres vernietigt.
25. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen.
26. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend (1 punt) en heeft aan de zitting (1 punt) en aan de nadere zitting (0,5 punt) deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.092,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 december 2020;
- bepaalt dat verweerder het dossier van eiseres vernietigt en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.092,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, voorzitter, en mr. A.K. Glerum en mr. J.H. Broek, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie artikel 8:1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4.Zie artikel 1:1, eerste lid, van de Awb.
5.Zie artikel 4.1.1 van de Wmo.
6.Zie artikel 4, eerste lid, aanhef en onder c in combinatie met het vierde lid van de regeling.
7.Resultaatverantwoordelijke eenheid.
8.Voluit: Bevoegdhedenbesluit ambtelijke organisatie Amsterdam.
9.Zie artikel 7:12, van de Awb.
10.Op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b van de Awb.