ECLI:NL:RBAMS:2020:5174

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
C/13/681515 / HA RK 20-96
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging van dossier bij Veilig Thuis en ontvankelijkheid in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak verzoekt de verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.W. Simonis, de rechtbank om het dossier bij Veilig Thuis AA te vernietigen. De verzoekster heeft in april 2019 een melding van kindermishandeling ontvangen in het kader van een conflictscheiding met haar voormalig partner. Veilig Thuis AA heeft de melding beoordeeld en doorverwezen naar Jeugdbescherming, die de hulpverlening in januari 2020 heeft afgesloten. De verzoekster heeft vervolgens een verzoek ingediend bij Veilig Thuis AA om haar dossier te vernietigen, maar dit verzoek werd afgewezen. Veilig Thuis AA stelde dat het bewaren van de persoonsgegevens van aanmerkelijk belang was voor de voormalig partner van de verzoekster.

De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak de ontvankelijkheid van de verzoekster in haar verzoek beoordeeld. Veilig Thuis AA heeft aangevoerd dat de verzoekster niet-ontvankelijk is, omdat Veilig Thuis AA een bestuursorgaan is en de bestuursrechtelijke route gevolgd moet worden. De verzoekster betwist dit en stelt dat het onduidelijk is hoe Veilig Thuis is georganiseerd. De rechtbank overweegt dat het verzoek van de verzoekster gebaseerd is op de UAVG en dat het besluit van Veilig Thuis AA om het dossier niet te vernietigen als een bestuursrechtelijk besluit moet worden beschouwd. Hierdoor is de bestuursrechter bevoegd en dient de verzoekster niet-ontvankelijk te worden verklaard.

De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor het geval de bestuursrechter zich niet bevoegd acht, zodat de verzoekster niet tussen wal en schip valt. De beslissing om de zaak aan te houden en de verdere beslissing uit te stellen, is genomen om de voortgang van de procedure te waarborgen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/681515 / HA RK 20-96
Beschikking van 22 oktober 2020
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. C.W. Simonis bij DAS rechtsbijstand,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTELIJKE GEZONDHEIDSDIENST (GGD) AMSTERDAM-AMSTELLAND,
zetelend te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. L.A. Huitema te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [verzoekster] en Veilig Thuis AA worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, binnengekomen ter griffie op 24 maart 2020,
  • de tussenbeschikking van 23 juli 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het verweerschrift, met bijlagen,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
In april 2019 heeft de politie bij Veilig Thuis AA melding gemaakt van een vermoeden van kindermishandeling in verband met een conflictscheiding tussen [verzoekster] en haar voormalig partner de heer [naam partner] (hierna: [naam partner] ).
2.2.
[verzoekster] en [naam partner] hebben een minderjarige dochter genaamd [minderjarige] .
2.3.
Veilig Thuis AA heeft de melding beoordeeld en doorverwezen naar Jeugdbescherming.
2.4.
Jeugdbescherming heeft de hulpverlening in januari 2020 afgesloten en op verzoek van [verzoekster] het dossier vernietigd.
2.5.
[verzoekster] heeft ook bij Veilig Thuis AA een verzoek ingediend om haar dossier te vernietigen. Veilig Thuis AA heeft per brief van 10 februari 2020 het verzoek afgewezen. In deze brief staat, voor zover hier relevant, het vermeld:
“(…) Veilig Thuis heeft de inhoud van de meldingen dan ook niet weerlegd. Veilig Thuis
kan uw dossier aldus alleen vernietigen wanneer het niet redelijkerwijs aannemelijk is dat
het bewaren van de persoonsgegevens van aanmerkelijk belang is voor een ander dan uzelf.
(…) De heer [naam partner] heeft gemotiveerd aangegeven aanmerkelijk belang te hebben bij het
bewaren van het dossier en wenst het dossier in stand te houden.
Concluderend deel ik u mede dat Veilig Thuis niet kan voldoen aan uw verzoek tot
vernietiging van het dossier met daarin uw persoonsgegevens.
Indien u het niet eens bent met dit besluit, dan kunt u hiertegen binnen zes weken na
dagtekening van deze brief beroep aantekenen bij de burgerlijke rechter. (…)”
2.6.
Per brief van 5 maart 2020 heeft Veilig Thuis AA, voor zover hier relevant, het volgende aan [verzoekster] bericht:
“(…) Per abuis is in het besluit van Veilig Thuis, d.d. 10 februari 2020, geen
bezwaarclausule opgenomen. (…) Bijgaand zend ik u het gecorrigeerde besluit, waartegen
u binnen zes weken na dagtekening van deze brief bezwaar kunt aantekenen bij het Loket
Persoonsgegevens van het College van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam
(…)”
2.7.
Veilig Thuis AA heeft op 18 februari 2020 een nieuwe zorgmelding ontvangen van de politie.
3. Het geschil
3.1.
[verzoekster] verzoekt dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
I. Veilig Thuis AA beveelt het dossier alsnog te vernietigen;
II. Veilig Thuis AA in de proceskosten veroordeelt.
3.2.
[verzoekster] legt primair aan haar verzoek ten grondslag dat de melding is weerlegd. Subsidiair voert [verzoekster] aan dat er geen aanmerkelijk belang is bij het bewaren van de gegevens.
3.3.
Veilig Thuis AA voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1.
Aan de orde is allereerst, mede gelet op het dienaangaande door Veilig Thuis AA gevoerde verweer, of [verzoekster] ontvankelijk is in haar verzoek bij de burgerlijke rechter.
4.2.
Veilig Thuis AA heeft aangevoerd dat het verzoek van [verzoekster] bij de burgerlijke rechter niet-ontvankelijk is. Veilig Thuis kan in iedere gemeente anders worden georganiseerd. In de gemeente Amsterdam zijn de taken van Veilig Thuis AA ondergebracht bij de GGD. De GGD is een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon en een openbaar lichaam. De GGD is een orgaan van de gemeente Amsterdam. De werknemers van Veilig Thuis AA zijn ook in dienst bij de gemeente Amsterdam. Veilig Thuis AA is een onderdeel van de GGD en derhalve is ook Veilig Thuis AA een bestuursorgaan. Om die reden staat de bestuursrechtelijke route open en dient die te worden bewandeld.
4.3.
[verzoekster] betwist dat Veilig Thuis AA een bestuursorgaan is. Zij voert aan dat het heel onduidelijk is om te achterhalen hoe Veilig Thuis precies is georganiseerd, nu dit per gemeente kan verschillen. [verzoekster] heeft uitspraken van verschillende rechtbanken doorgenomen en in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gekeken. Veilig Thuis wordt in artikel 1:1 Awb niet genoemd als bestuursorgaan en ook uit de verschillende uitspraken lijkt te volgen dat zij geen bestuursorgaan is. Het verzoek van [verzoekster] kan daarom inhoudelijk door de burgerlijke rechter worden beoordeeld, aldus steeds [verzoekster] .
4.4.
De rechtbank is, in ieder geval voorshands, van oordeel dat het gelijk dienaangaande aan de zijde van Veilig Thuis AA is en overweegt hieromtrent als volgt.
4.5.
Het verzoek van [verzoekster] is, naar ook uit de kop daarvan blijkt, gebaseerd op artikel 35 Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: UAVG). Het oorspronkelijke door [verzoekster] bij Veilig Thuis AA ingediende verwijderingsverzoek van 22 januari 2020, waarop Veilig Thuis AA bij brief van 10 februari 2020 negatief heeft beslist, was gebaseerd op artikel 5.3.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo), in welke bepaling Veilig Thuis, naast andere instanties, met zoveel woorden is genoemd. De rechtbank beschouwt de desbetreffende bepalingen van de Wmo als lex specialis ten opzichte van het normatief kader dat ten aanzien van een verwijderingsverzoek door de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) wordt gegeven en ziet onder ogen dat in de Wmo, anders dan bijvoorbeeld in de Jeugdwet (artikel 7.3.17 daarvan), geen regeling is opgenomen voor de rechtsbescherming ten aanzien van een verwijderingsverzoek.
4.6.
Ingevolge artikel 4.1.1 van de Wmo draagt het college van B&W zorg voor de inrichting van een Veilig Thuis-organisatie. Daarbij heeft het college beleidsvrijheid bij het organiseren van Veilig Thuis in hun regio’s. In de praktijk is Veilig Thuis georganiseerd in 26 regio’s waarin gemeenten samenwerken en dat kan op verschillende wijzen zijn vormgegeven. Zo valt een aantal Veilig Thuis-organisaties onder een gemeenschappelijke regeling of ander openbaar lichaam en is een ander deel in een zelfstandige stichting ondergebracht.
4.7.
In de regio Amsterdam-Amstelland is Veilig Thuis ondergebracht in (het openbaar lichaam) de gemeenschappelijke regeling Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) Amsterdam-Amstelland (Staatscourant 7 december 2016, nr. 67805 en Gemeenteblad 25 januari 2017, nr. 12630; zie in het bijzonder artikel 4 lid 1 aanhef en sub c. van deze gemeenschappelijke regeling).
4.8. De rechtbank is daarom van oordeel dat het besluit van Veilig Thuis AA van 10 februari 2020 om niet tot vernietiging van het dossier over te gaan heeft te gelden als een besluit, genomen door (het dagelijks bestuur van) de GGD Amsterdam-Amstelland en daarmee door een bestuursorgaan.
4.9.
Dit betekent, dat artikel 34 UAVG van toepassing is. Ingevolge deze bepaling geldt het onderhavige besluit als besluit in de zin van de Awb en staat bestuursrechtelijke rechtsbescherming open. Artikel 35 UAVG is dus niet van toepassing. [verzoekster] heeft de bestuursrechtelijke rechtsgang ook daadwerkelijk bewandeld door tegen het onderhavige besluit bezwaar te maken. Naar Veilig Thuis AA onweersproken ter zitting heeft gesteld, wordt de zaak binnenkort behandeld op een hoorzitting van de (gemeentelijke) bezwaarschriftencommissie.
4.10.
Het voorgaande, in het bijzonder hetgeen hierboven onder 4.6. is overwogen, kan meebrengen dat de rechtsbescherming ten aanzien van verwijderingsverzoeken verschilt al naar gelang welke Veilig Thuis-organisatie het betreft. Immers, denkbaar is, dat wanneer de vorm van een privaatrechtelijke stichting wordt gekozen, artikel 34 niet en artikel 35 UAVG wel van toepassing is. Aan [verzoekster] kan worden toegegeven dat dit een onduidelijke situatie is. Aan die onduidelijkheid heeft kennelijk bijgedragen dat in de beslissing van Veilig Thuis AA van 10 februari 2020 is vermeld dat [verzoekster] beroep kan aantekenen bij de burgerlijke rechter. De rechtbank voegt hieraan toe dat een verschillende wijze van rechtsbescherming al naar gelang welke Veilig Thuis-organisatie het betreft zonder dat blijkt dat de wetgever dit nadrukkelijk beoogd heeft ook een onwenselijke situatie is. Mede tegen de achtergrond van het volledig publiekrechtelijke kader van de Wmo waarin de Veilig Thuis-organisaties hun grondslag vinden en het feit dat in de Wmo (Hoofdstuk 1 § 1) de maatschappelijke ondersteuning nadrukkelijk als een taak van de gemeente wordt gezien en in artikel 2.1.1 Wmo aan het gemeentebestuur de zorg daarvoor wordt opgedragen, kan echter, zonder uitdrukkelijke uitzonderingsbepaling zoals artikel 7.3.17 Jeugdwet, niet worden geoordeeld dat in een geval als dit de privaatrechtelijke weg openstaat.
4.11.
Dit betekent dat, in ieder geval naar huidig oordeel, de bestuursrechter bevoegd is en [verzoekster] in haar verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Omdat deze materie echter nog niet volledig uitgekristalliseerd is, zal de rechtbank [verzoekster] niet aanstonds, bij wege van eindoordeel, niet-ontvankelijk verklaren, maar de zaak vooralsnog aanhouden voor het onverhoopte geval de bestuursrechter (als vervolg op de aanhangige bezwaarprocedure) zich toch niet bevoegd acht, ter voorkoming dat [verzoekster] qua rechtsbescherming tussen wal en schip valt. Voor dat geval heeft immers de burgerlijke rechter een taak als restrechter.

5.5. De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verwijst de zaak naar de (interne) rekestenrol van donderdag 19 november 2020 voor uitlating door partijen over de voortgang van deze procedure,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. O.J. van Leeuwen, rechter, bijgestaan door
mr. Z.S. Lintvelt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2020.