ECLI:NL:RBAMS:2023:1359

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
13/335807-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 OLW in een Europees aanhoudingsbevel

Op 9 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Jelenia Góra, Polen, en dat strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in 1983 in Polen is geboren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure in hoger beroep, die door zijn advocaat was ingesteld zonder dat hij daarvan op de hoogte was gesteld. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen tijdens de procedure in hoger beroep.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De vordering tot overlevering is behandeld op een openbare zitting, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure en er geen garantie was dat zijn verdedigingsrechten waren gewaarborgd.

De rechtbank heeft de beslissing om de overlevering te weigeren gemotiveerd door te verwijzen naar eerdere uitspraken en de noodzaak om de rechten van de opgeëiste persoon te beschermen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen adresinstructie aan de opgeëiste persoon is gegeven, wat bijdraagt aan de conclusie dat hij niet op de hoogte was van de procedure. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/335807-22
RK nummer: 22/5194
Datum uitspraak: 9 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank op 27 december 2022. Deze vordering betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
15 november 2021 door
the Regional Court 3rd Criminal Divison in Jelenia Góra(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
verblijfadres: [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De behandeling van de vordering is op 1 februari 2023 voor bepaalde tijd aangehouden vanwege gezondheidsklachten van de opgeëiste persoon.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 23 februari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [1]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment issued by the District Court in Jelenia Góra on 15 September 2020, amended by the judgment issued by the Regional Court in Jelenia Góra on 13 April 2021, met referenties
II K 502/20respectievelijk
VI Ka 542/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 11 maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
4.1
De overlevering moet op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. Het hoger beroep is buiten weten van de opgeëiste persoon om ingesteld door zijn advocaat, hetgeen in Polen mogelijk is. Van de procedure in hoger beroep was de opgeëiste persoon niet op de hoogte. Ook is aan hem geen adresinstructie gegeven. Deze gang van zaken heeft in een eerdere uitspraak van deze rechtbank ook tot een weigering geleid. [2]
Standpunt van de officier van justitie
4.2
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 23 januari 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon samen met zijn advocaat hoger beroep heeft ingesteld en dat zijn gemachtigd advocaat tijdens het proces in hoger beroep aanwezig is geweest. Daarmee doet de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW zich voor en kan de overlevering worden toegestaan. Een enkele ontkenning van de opgeëiste persoon op dit punt maakt dit niet anders.
Oordeel van de rechtbank
4.3
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 23 januari 2023 blijkt dat er in hoger beroep definitief is geoordeeld over de schuld en de straf van de opgeëiste persoon. De rechtbank zal om die reden enkel de procedure in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW. [3]
4.4
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Er is daarnaast geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 12, sub a of c, OLW en er is evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
4.5
Ook de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW doet zich niet voor. De opgeëiste persoon is tijdens de procedure in hoger beroep weliswaar verdedigd door een daartoe gemachtigde advocaat, maar niet vast te stellen is dat de opgeëiste persoon ook op de hoogte was van de procedure in hoger beroep. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat, anders dan de officier van justitie betoogt, in het EAB niet staat vermeld dat het de opgeëiste persoon zelf is geweest die hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis; er staat dat zijn advocaat dit heeft gedaan. In het EAB staat weliswaar ook vermeld dat de opgeëiste persoon, “
knowing of the scheduled trial”,zijn advocaat had gemachtigd om zijn verdediging te voeren, maar er bestaat aanleiding om aan te nemen dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de mededeling “
knowing of the scheduled trial” uitsluitend heeft gebaseerd op de eveneens in het EAB vermelde mededeling dat de opgeëiste persoon “
was notified of the date of the hearing”. Uit de aanvullende informatie van 23 januari 2023 valt evenwel af te leiden dat de oproep voor de zitting slechts tweemaal tevergeefs naar het (kennelijk in eerste aanleg opgegeven) adres van de opgeëiste persoon is verzonden. Daarmee is niet komen vast te staan dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk bekend was met de procedure in hoger beroep. Ook op een andere wijze kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon dit was.
4.6
Gelet op het voorgaande kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
4.7
Nu door het IRC reeds op 20 januari 2023 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit is gevraagd of er aan de opgeëiste persoon een adresinstructie is gegeven en uit het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit niet van een dergelijke instructie is gebleken, ziet de rechtbank geen reden om hierover nadere vragen te stellen.
4.8
Concluderend stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten tijdens de procedure in hoger beroep niet heeft kunnen uitoefenen, zonder dat dit aan hem te wijten is.
4.9
De rechtbank weigert de overlevering op grond van artikel 12 OLW.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court 3rd Criminal Divison in Jelenia Góra(Polen).
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
2.Rechtbank Amsterdam 24 november 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6965.
3.Hof van Justitie EU 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628.