ECLI:NL:RBAMS:2023:1314

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
22/6042
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een Bbz-aanvraag door de rechtbank Amsterdam

Op 9 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een architect, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) omdat hij tijdelijk minder verdiende door vertraging in een project. De aanvraag werd door het college afgewezen op basis van de conclusie dat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar was. Eiser ging in beroep tegen deze afwijzing, waarbij hij aanvoerde dat hij onvoldoende was geïnformeerd over de voorwaarden voor de toekenning van de Bbz-aanvraag en dat het college niet had getoetst of zijn inkomen toereikend was.

De rechtbank heeft de zaak op 15 februari 2023 behandeld en concludeerde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met de situatie van eiser, die niet juridisch geschoold was en voor het eerst een aanvraag deed. De rechtbank oordeelde dat het college niet duidelijk had gemaakt wat van eiser werd verlangd en dat de marktonderzoek onvoldoende was toegespitst op de specifieke situatie van eiser als architect. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het college het griffierecht aan eiser moest vergoeden.

De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de levensvatbaarheid van een bedrijf moet plaatsvinden op basis van de individuele situatie van de zelfstandige en dat het college niet had aangetoond dat het inkomen van eiser ontoereikend was. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de wijze waarop aanvragen voor bijstandsverlening door zelfstandigen worden beoordeeld, vooral in situaties waarin de aanvrager niet goed op de hoogte is van de vereisten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/6042

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam

( [gem. verweerder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).
2. Eiser is architect en heeft een eenmanszaak. Op het moment van de aanvraag verdiende hij tijdelijk minder, omdat een project vertraging had opgelopen. Daarom heeft hij de Bbz-aanvraag gedaan.
3. Het college heeft eisers aanvraag van 5 april 2022 met het primaire besluit van 12 juli 2022 afgewezen, omdat eisers bedrijf niet levensvatbaar was. De al verleende voorschotten heeft het college daarom teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 3 november 2022 op het bezwaar van eiser heeft het college zijn standpunt gehandhaafd.
4. Eiser is hiertegen in beroep gegaan. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

6. Het college kan een Bbz-uitkering toekennen als het bedrijf levensvatbaar is. Een levensvatbaar bedrijf is een bedrijf waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandsverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf en voor de voorziening in het bestaan. Dit betekent dat het inkomen toereikend moet zijn om alle aflossingsverplichtingen na te komen, dat voldoende middelen beschikbaar moeten zijn om het bedrijf op peil te houden en dat de betrokkene moet kunnen voorzien in de kosten van het bestaan. De levensvatbaarheid van het bedrijf of beroep van de zelfstandige moet worden beoordeeld naar de datum waarop het college het primaire besluit hierover neemt. Dit betekent dat de levensvatbaarheid van het bedrijf van eiser moet worden beoordeeld naar de datum 12 juli 2022.
7. Een inkomensconsulent van het college heeft beoordeeld of het bedrijf van eiser levensvatbaar was op 12 juli 2022 en een advies aan het college uitgebracht. In het kader van zijn onderzoek heeft hij eiser telefonisch gesproken. Eiser heeft toen betoogd dat zijn inkomensterugval wordt veroorzaakt door problemen in de branche. De schaarste van bouwmaterialen en de hoge prijzen van de woningen hadden het gevolg dat hij onvoldoende opdrachten kreeg. Volgens de inkomensconsulent speelden deze factoren een rol in de bouwbranche, maar kan hieruit niet afgeleid worden dat de marktomstandigheden niet goed waren: de bouw draaide op de toppen van zijn kunnen. Dit kan dus ook niet verklaren dat eiser weinig opdrachten had. Gelet hierop en op basis van de resultaten in het verleden en de door eiser verwachte resultaten in de toekomst heeft de inkomensconsulent geconcludeerd dat het bedrijf van eiser niet levensvatbaar was.
8. Het college heeft het advies overgenomen en de aanvraag van eiser afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de Bbz-aanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
10. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De procedure
11. Eiser voert aan dat hij door het college onvoldoende in staat is gesteld om zijn standpunt te onderbouwen. Eiser werd op willekeurige momenten gebeld, zonder dat vooraf een afspraak was gemaakt. Daarom kon hij zich niet op deze gesprekken voorbereiden. Ook was voor hem onduidelijk wat de voorwaarden voor toekenning van een Bbz-aanvraag waren. Hij dacht dat hij meer kans zou maken als hij in zijn aanvraag zou opschrijven dat hij geen winst verwachtte, ook al verwachtte hij wel dat hij winst zou maken. Achteraf begrijpt hij dat dit juist leidend is geweest voor het afwijzen van zijn aanvraag.
12. Het college stelt zich op het standpunt dat als eiser zich overvallen voelde, hij in het telefoongesprek had moeten melden dat hij het gesprek op een ander moment wilde voortzetten. Dat eiser in het formulier opschreef dat hij geen winst verwachtte, heeft inderdaad een rol gespeeld in de afwijzing.
13. De rechtbank stelt voorop dat eiser het formulier naar waarheid had moeten invullen. Eiser valt een verwijt te maken dat hij dit niet heeft gedaan. Echter, uit de omstandigheid dat eiser pas op de zitting begreep waarom de aanvraag was afgewezen, valt af te leiden dat ook het college een verwijt valt te maken, namelijk dat het college er onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat eiser niet juridisch is geschoold en dat het zijn eerste aanvraag betrof. Niet is gebleken dat het college voldoende duidelijk heeft gemaakt wat van eiser werd verlangd, terwijl dit juist in zo’n situatie belangrijk is. Het zonder afspraak bellen leidt er bovendien toe dat eiser zich niet op het gesprek kon voorbereiden. Uit de informatie op de website van het college is verder niet goed op te maken wat er wordt getoetst, wat levensvatbaarheid inhoudt en waar iemand geacht wordt van rond te komen. In de telefoongesprekken met eiser lijkt dit ook niet alsnog toegelicht te zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat het betoog van eiser slaagt.
Het advies
14. Eiser betoogt verder dat de stelling van de inkomensconsulent dat de bouw op de top van zijn kunnen was, niet juist is. Uit verschillende nieuwsbronnen blijkt juist dat de bouwmarkt richting een recessie beweegt. Er is inderdaad veel vraag naar arbeidskrachten bij de uitvoering van bouwwerkzaamheden, maar dit geldt niet voor architecten. Eiser heeft ondanks deze ontwikkeling zijn hoofd boven water weten te houden, omdat hij veel tijd in acquisitie heeft gestoken.
15. De rechtbank is het met eiser eens dat het marktonderzoek onvoldoende is toegespitst op de situatie van eiser. Het is gericht op de bouwmarkt, maar niet op de fase die daaraan voorafgaat, te weten de architectuur. Het advies is daarom op dit punt onvoldoende onderbouwd. Wat betreft de informatie die eiser heeft gegeven en die aan het advies ten grondslag is gelegd, verwijst de rechtbank naar overweging 12.
Het criterium ‘toereikend voor de voorziening in het bestaan’
16. Eiser voert tot slot aan dat hij met het inkomen van zijn bedrijf wél kan voorzien in zijn bestaan. Zijn winst is minder dan de bijstandsjaarnorm, maar het is voor hem voldoende om van te leven. Zijn bedrijf is dus wel levensvatbaar.
17. De gemachtigde van het college heeft op de zitting toegelicht dat bij de beoordeling of iemand kan rondkomen van het inkomen, niet wordt uitgegaan van vaste bedragen. Bij de beoordeling van eisers situatie is geconcludeerd dat zijn winst beperkt was en ook niet toenam, terwijl de markt goed was. Volgens het college kon eiser met de beperkte winst niet in zijn bestaan voorzien.
18. Uit de toelichting op de Bbz 2004 volgt dat bij de beoordeling of het inkomen uit het bedrijf toereikend is om te voorzien in het bestaan, wordt aangesloten bij de individuele situatie van de zelfstandige, dus niet bij de bijstandsnorm. Het komt voor dat zelfstandigen voor de voorziening in hun bestaan minder middelen behoeven dan de (objectieve) bijstandsnorm aangeeft. Dit is voor de beantwoording van de vraag of een bedrijf levensvatbaar is aanvaardbaar mits de continuïteit van het bedrijf of beroep gewaarborgd blijft. Onder normale omstandigheden geeft dit inkomen beneden de bijstandsnorm dan ook geen recht op bijstandverlening op grond van het Bbz. Bijstandverlening is in dergelijke gevallen pas mogelijk als, als gevolg van bijzondere omstandigheden, behoefte aan bijstand ontstaat. Of en wanneer het inkomen toereikend zal zijn zal aan de hand van de gegevens uit het verleden en een reële begroting getoetst moeten worden. [1]
19. De rechtbank stelt vast dat het college niet heeft getoetst of het inkomen in de individuele situatie van eiser toereikend is om in zijn bestaan te voorzien. Het standpunt van het college dat het inkomen ontoereikend is, is dus onvoldoende onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

20. Uit de overwegingen 12, 14 en 18 volgt dat het beroep gegrond is, omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Dit betekent dat eiser terecht beroep heeft ingesteld. De rechtbank geeft echter nog geen antwoord op de vraag of eiser recht heeft op de Bbz-uitkering. Dit moet het college eerst zelf opnieuw onderzoeken. Daarom bepaalt de rechtbank dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor een termijn van zes weken. Deze termijn gaat pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
21. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 november 2022;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Pijpers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de Nota van Toelichting bij het Besluit van 12 april 1995 houdende vaststelling van een Besluit bijstandverlening zelfstandigen, Staatsblad 1995, 203, p. 24. (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1995-203.pdf)