ECLI:NL:RBAMS:2023:1268

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
21/3194
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WIA-uitkering op basis van maatmaninkomen en arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 8 maart 2023, in de zaak tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een WIA-uitkering beoordeeld. Eiseres had haar aanvraag op 11 januari 2021 ingediend, maar deze werd afgewezen. Het Uwv handhaafde deze afwijzing na bezwaar. De rechtbank behandelt de zaak en oordeelt dat het Uwv bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet is uitgegaan van het juiste maatmaninkomen. Eiseres had eerder een beter betaalde functie bij werkgever 2, maar het Uwv baseerde de afwijzing op het lagere loon dat zij bij werkgever 1 had verdiend, waar zij tijdelijk werkte.

De rechtbank concludeert dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van eiseres, waaronder de tijdelijke aard van haar werk bij werkgever 1 en de omstandigheden die leidden tot haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelt dat het maatmaninkomen moet worden vastgesteld op basis van het loon dat eiseres bij werkgever 2 verdiende, en niet op het lagere loon van haar tijdelijke werk. Dit leidt tot de conclusie dat eiseres ten onrechte een WIA-uitkering is geweigerd, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid 35% of meer is.

De rechtbank vernietigt het besluit van het Uwv en draagt hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het maatmaninkomen en de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw moeten worden vastgesteld. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. R.J. Ouderdorp),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
( [gem. verweerder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering. [1]
1.1.
Het Uwv heeft deze aanvraag met een besluit van 11 januari 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van [medio 5] mei 2021 op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vraag of het Uwv op goede gronden heeft geweigerd aan eiseres met ingang van 17 juli 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit een voldoende medische grondslag heeft, maar dat het Uwv bij de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage niet is uitgegaan van het juiste maatmaninkomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het Uwv uitgegaan van de juiste beperkingen?
4.1.
Eiseres vindt dat zij meer beperkingen heeft dan blijkt uit de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Met haar migraine en haar psychische klachten hebben de artsen van het Uwv volgens haar onvoldoende rekening gehouden. Zij heeft concentratieproblemen en kan niet lang zitten.
4.2.
Een arts van het Uwv heeft eiseres op [medio 1] december 2020 op een spreekuur gezien en zijn bevindingen neergelegd in een rapport van [medio 2] december 2020. Dat rapport is ook ondertekend door een verzekeringsarts. Op grond van de in het rapport beschreven medische situatie van eiseres zijn de beperkingen van eiseres voor het verrichten van arbeid vastgelegd in de FML van [medio 2] december 2020. In bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier van eiseres opnieuw bekeken. Hij heeft in zijn beoordeling betrokken dat eiseres last heeft van fibromyalgie, een depressie of angststoornis en migraine. Hij heeft in zijn rapport van [medio 3] april 2021 uiteengezet waarom hij vindt dat met deze klachten voldoende rekening is gehouden. Hij heeft de FML van [medio 2] december 2020 gehandhaafd.
4.3.
De rechtbank vindt dat de artsen van het Uwv zorgvuldig onderzoek hebben verricht. Eiseres heeft in beroep geen nieuwe medische gegevens aangedragen waarmee voor de rechtbank twijfel is ontstaan aan de bevindingen van de artsen van het Uwv. In het rapport van [medio 3] april 2021 dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, is naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en gemotiveerd uiteengezet welke beperkingen eiseres heeft. Daarmee heeft het bestreden besluit een voldoende medische grondslag.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het Uwv uitgegaan van het juiste maatmaninkomen?
5.1.
Eiseres vindt dat het Uwv voor de bepaling van haar maatmaninkomen ten onrechte is uitgegaan van het loon dat zij heeft verdiend bij [werkgever 1] . Dit loon is veel lager dan het loon dan zij heeft verdiend bij de [werkgever 2] en ook veel lager dan het loon dat zij na haar werkloosheid en uitval wegens ziekte weer is gaan verdienen.
5.2.
In navolging van het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van [medio 4] april 2021 neemt het Uwv het standpunt in dat het werk dat eiseres bij [werkgever 1] heeft verricht van 4 december 2017 tot
4 februari 2018 de maatgevende arbeid is. Dit is het laatst verrichte werk voordat eiseres werkloos werd en zij heeft zich ziek gemeld terwijl zij een WW-uitkering ontving. [2]
5.3.
De wettelijke definitie van het begrip maatmaninkomen is ‘hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen’. [3] Dat betekent dat in beginsel als maatman wordt aangemerkt degene die dezelfde arbeid verricht als de verzekerde voor zijn uitval heeft verricht. Achterliggende gedachte bij deze bepaling van het maatmaninkomen is dat iemand dat inkomen ook verdiend zou hebben als hij niet arbeidsongeschikt was geworden.
5.4.
In de rechtspraak zijn op het uitgangspunt dat de maatman degene is die dezelfde arbeid verricht als de verzekerde voor zijn uitval uitzonderingen aanvaard. Dan gaat het bijvoorbeeld om de situatie waarin een toekomstige functiewisseling in voldoende mate vaststaat, de situatie waarin de verzekerde door het afronden van een opleiding nieuwe bekwaamheden heeft gekregen of de situatie waarin moet worden gezegd dat de verzekerde van meet af aan ongeschikt was voor de laatst verrichte arbeid.
5.5.
Het Schattingsbesluit geeft een nadere regeling voor de berekening van het maatmaninkomen bij inkomsten en verdiensten in de vorm van loon. [4] Daarbij wordt uitgegaan van het loon dat is verdiend met de maatgevende arbeid in volledige aangiftetijdvakken in het refertejaar. Aangiftetijdvakken waarin geen sprake is geweest van maatgevende arbeid kunnen buiten beschouwing worden gelaten. [5] Maatgevende arbeid is in het Schattingsbesluit omschreven als ‘uitgeoefende arbeid door gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, als bedoeld in (…) artikel 1, onder maatmaninkomen, van de Wet WIA’. [6]
5.6.
Eiseres heeft aangevoerd en op zitting nader toegelicht dat zij haar werk als manager bij de [werkgever 2] met ingang van 1 december 2017 heeft verloren omdat het bedrijf in andere handen overging. Zij heeft aansluitend tijdelijk werk bij [werkgever 1] aanvaard. Via haar netwerk was zij in contact gekomen met de eigenaren van [werkgever 1] die iemand zochten om hun bedrijf draaiend te houden gedurende hun bedevaart naar Mekka. Om niet werkloos te worden is eiseres op het aanbod ingegaan. Omdat ook haar geloofsovertuiging een rol speelde, was het aangeboden lage salaris geen onderwerp van onderhandeling. Toen eiseres bij [werkgever 1] aan de slag ging, was dus duidelijk dat het werk zou zijn voor een korte periode en dat het zou eindigen zodra de eigenaren terug zouden zijn uit Mekka. Met ingang van [medio 5] februari 2018 heeft eiseres een WW-uitkering gevraagd en gekregen. Omdat het WW-dagloon en later het ZW-dagloon [7] ook gebaseerd was op haar verdiensten bij de [werkgever 2] , heeft eiseres pas echte gevolgen bemerkt van de lage beloning door [werkgever 1] toen het Uwv haar recht op een WIA-uitkering beoordeelde. Sinds 1 januari 2022 is eiseres weer werkzaam in een managementfunctie die ook wat salaris betreft aansluit bij wat zij bij de [werkgever 2] heeft gedaan.
5.8.
De situatie waarin eiseres is komen te verkeren als gevolg van het aanzienlijk lager beloonde tijdelijke werk bij [werkgever 1] is niet een in de rechtspraak algemeen aanvaarde situatie waarin voor de berekening van het maatmaninkomen wordt uitgegaan van wat is verdiend in de voorlaatste arbeid. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om in het bijzondere geval van eiseres bij de bepaling van het maatmaninkomen de periode van werkzaamheden bij [werkgever 1] buiten beschouwing te laten. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
5.9.
In het geval van eiseres gaat niet op dat zij, als zij niet arbeidsongeschikt was geworden, een inkomen zou zijn blijven verdienen gelijk aan het lage salaris dat [werkgever 1] haar heeft betaald. Vast stond vanaf de aanvang van het werk bij [werkgever 1] immers al dat het werk van zeer korte duur zou zijn en zou eindigen zodra de eigenaren terug waren van hun bedevaart. Als eiseres niet arbeidsongeschikt was geworden in de periode dat zij een WW-uitkering heeft ontvangen, dan was zij blijven solliciteren naar werk op haar niveau zoals zij dat ook per 1 januari 2022 weer heeft aanvaard. Het is in lijn met de achterliggende gedachte van artikel 1 van de Wet WIA om het salaris dat eiseres bij de [werkgever 2] verdiende als uitgangspunt te nemen voor de bepaling van het maatmanloon.
5.10.
Met het Schattingsbesluit is niet bedoeld dit uitgangspunt aan te tasten. Artikel 7a van het Schattingsbesluit biedt weliswaar de mogelijkheid om het maatmaninkomen te bepalen op het loon dat is verdiend in één volledig aangiftetijdvak zoals het Uwv in het geval van eiseres heeft gedaan. Maar het artikel biedt evenzeer de mogelijkheid om aangiftetijdvakken in het refertejaar buiten beschouwing te laten waarin geen sprake is geweest van maatgevende arbeid.
5.11.
De rechtbank vindt dat van het werk dat eiseres gedurende een zeer korte periode en op grond van bijzondere afwegingen bij [werkgever 1] heeft verricht, waarbij het ging om tijdelijke vervanging van de bedrijfseigenaren en het motief van de afwezigheid van de eigenaren een rol speelde, niet gezegd kan worden dat dat haar maatgevende arbeid is geworden. Er is aanleiding om in het geval eiseres af te wijken van de regel dat de laatst verrichte arbeid maatgevend is. Bij de bepaling van het maatmaninkomen moet dus worden uitgegaan van wat eiseres in het refertejaar heeft verdiend in volledige aangiftetijdvakken vervuld bij de [werkgever 2] .
5.12.
Dit alles betekent dat deze beroepsgrond slaagt. Op de zitting hebben partijen onderkend dat als bij bepaling van het maanmaninkomen wordt uitgegaan van wat eiseres bij de [werkgever 2] verdiende, bij een gelijk blijvende medische grondslag de uitkomst is dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres 35% of meer is. Dan is haar dus ten onrechte met ingang van 17 juli 2020 een WIA-uitkering geweigerd. Het Uwv zal met hulp van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid nader moeten bepalen.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd is en dus in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. [8] De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aanspraak van eiseres op een WIA-uitkering te nemen. Dit omdat het Uwv het maatmaninkomen en de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres opnieuw moet bepalen.
6.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het Uwv een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het Uwv hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
6.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De vergoeding voor de rechtsbijstand van eisers stelt de rechtbank vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor van 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 mei 2021;
- draagt het Uwv op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, rechter, in aanwezigheid van S.S. Pecorino, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
3.Artikel 1 van de Wet WIA.
4.Artikel 7a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
5.Lid 2 van artikel 7a van het Schattingsbesluit.
6.Artikel 1, onder j, van het Schattingsbesluit.
7.Het dagloon op grond van de Ziektewet.
8.De Algemene wet bestuursrecht.