ECLI:NL:RBAMS:2023:1257

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
13.130582.22, 13.318220.22 en 13.216818.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrechtelijke uitspraak inzake diefstal, vernieling en poging straatroof door minderjarige verdachte

Op 1 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal, vernieling en poging tot straatroof. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A, B en C, gevoegd behandeld. De verdachte werd bijgestaan door een raadsman en een tolk. De tenlastelegging omvatte diefstal van een telefoon, vernieling van een enkelband en een poging tot diefstal met geweld. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de diefstal en vernieling wettig en overtuigend bewezen zijn. De poging tot straatroof werd ook bewezen verklaard, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van vier maanden, met een avondklok en elektronisch toezicht als voorwaarden. De rechtbank heeft ook de proeftijd van eerder opgelegde maatregelen verlengd en bijzondere voorwaarden toegevoegd, in het belang van de verdachte en ter voorkoming van recidive. De uitspraak is gedaan in het kader van de jeugdstrafrechtelijke wetgeving, waarbij de nadruk ligt op behandeling en begeleiding van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.130582.22 (zaak A), 13.318220.22 (zaak B) en 13.216818.22 (zaak C)
Parketnummers vorderingen: 13.105722.21 en 13.247892.20
Datum uitspraak: 1 maart 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , [land van herkomst] op [geboortedag] 2004,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] (Viittaa) .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 februari 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.F. van Drumpt en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, naar voren hebben gebracht.
De verdachte wordt bijgestaan door een tolk in de taal Berbers-Tarifit, de heer B. Badouri.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw S.L. van Woerden, psycholoog, de heer B.G.J. Gunnewijk, psychiater, mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en de heer [naam 3] , namens Viittaa naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
op 25 mei 2022 te Amsterdam diefstal van een telefoon toebehorende aan [aangever 1] ;
Zaak B
op 7 augustus 2022 te Amsterdam vernieling van een enkelband toebehorende aan DV&O;
Zaak C
op 27 augustus 2022 te Amsterdam poging diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging en op de openbare weg van een tas toebehorende aan [aangever 2] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Zaak A
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank de ten laste gelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen.
Zaak B
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de ten laste gelegde vernieling wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman van verdachteheeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Gelet op de aangifte, de foto’s in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank de ten laste gelegde vernieling wettig en overtuigend bewezen.
Zaak C
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de ten laste gelegde diefstal met geweld wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsman van verdachteheeft vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent dat hij de aangever van zijn tas wilde beroven. Daarnaast heeft aangever ook niets verklaard over de handelingen die door verdachte zouden zijn uitgevoerd. Er is bovendien onvoldoende bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Aangever [aangever 2] heeft aangifte gedaan van een poging tot diefstal van zijn tas door twee personen. Naar aanleiding hiervan zijn door de politie de camerabeelden van de plaats delict bekeken. Op deze beelden wordt de door aangever geschetste situatie bevestigd. De beschrijving van deze camerabeelden is door de verdediging niet betwist.
Verdachte heeft verklaard dat hij er alleen bij stond en niet wist wat de medeverdachte van plan was. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt echter dat verdachte actief deelneemt aan de poging tot beroving van de aangever. Hij pakt aangever vast bij zijn arm, doet zijn arm om aangever heen en houdt hem vast. Terwijl de medeverdachte, NN1, de tas van de schouder van aangever probeert te trekken, houdt verdachte aangever de hele tijd vast zodat hij niet weg kan komen.
Gelet op bovengenoemde situatie concludeert de rechtbank dat verdachte en zijn medeverdachte nauw en bewust hebben samengewerkt bij de poging om de tas van aangever weg te nemen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
op 25 mei 2022 te Amsterdam, een telefoon, merk: Apple, die aan [aangever 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B
op 7 augustus 2022 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een bevestigingsstrap van een elektronische enkelband, type: Buddi Smart Tag 4, serienummer: STS02324, die aan DV&O toebehoorde, heeft vernield;
Zaak C
op 27 augustus 2022 te Amsterdam, op de openbare weg de Humberweg, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een tas, die aan [aangever 2] toebehoorde, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld tegen [aangever 2] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, naar voornoemde [aangever 2] is toegelopen en vervolgens voornoemde [aangever 2] heeft aangesproken en vervolgens dicht bij voornoemde [aangever 2] is gaan staan en vervolgens tegen voornoemde [aangever 2] heeft gezegd; "en nu je tas afgeven", en vervolgens voornoemde [aangever 2] bij zijn arm heeft vastgepakt en vervolgens zijn, verdachte's, arm om het lichaam van voornoemde [aangever 2] heeft geklemd en vervolgens met kracht aan de tas van voornoemde [aangever 2] heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 7 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman van verdachteheeft verzocht om aan verdachte geen (voorwaardelijke) PIJ-maatregel op te leggen, maar de geadviseerde voorwaarden in het kader van een GBM op te leggen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal en een poging straatroof. Diefstallen zijn ergerlijke feiten, die schade veroorzaken en in het algemeen bij de benadeelde gevoelens van onrust en onveiligheid opwekken.
Daarnaast heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de vernieling van een enkelband, terwijl die enkelband was opgelegd in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis, zodat hij niet meer in [naam JJI] hoefde te verblijven. Door zijn handelen was toezicht op naleving van de bijzondere voorwaarden bij schorsing niet meer mogelijk. Daarnaast rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij door zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op het eigendom van een ander en daarmee ook schade heeft berokkend.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 december 2022 waaruit blijkt dat verdachte twee keer eerder is veroordeeld door de kinderrechter te Amsterdam, waarbij onder andere een jeugddetentie en een voorwaardelijke werkstraf is opgelegd. Tevens is verdachte op 20 april 2022 door de meervoudige kamer te Amsterdam veroordeeld tot een jeugddetentie en is de voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd in verband met meerdere overvallen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door dr. S.L. van Woerden, GZ-psycholoog, op 26 januari 2023;
  • Psychiatrisch Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. B.G.J. Gunnewijk, psychiater, op 5 februari 2023;
  • Rapport van de Raad opgemaakt op 10 februari 2023.
De
psychiaterkomt in zijn rapport tot de volgende conclusie.
Verdachte ontwikkelde in de afgelopen jaren een normoverschrijdende gedragsstoornis met beperkte prosociale emoties, welk functioneren redelijk hardnekkig is gebleken. Daar verdachte vanaf het voorjaar 2021 echter geen bewezen delict gedrag meer heeft vertoond kan officieel niet meer gesproken worden van een normoverschrijdende gedragsstoornis. Vandaar dat geconcludeerd wordt tot de aanwezigheid van een zogenaamde (DSM-5 terminologie) andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Zijn persoonlijkheidsontwikkeling is bedreigd waarbij antisociale en afhankelijke kenmerken naar voren komen.
Naast deze gedragsproblematiek en zijn beïnvloedbaarheid is er ook in de afgelopen jaren sprake geweest van cannabis gebruik. Heden is dit gebruik in remissie daar hij door het continue toezicht en gestelde regels ook niet in de gelegenheid is om middelen te gebruiken. Vandaar dat geconcludeerd wordt tot een stoornis in het cannabis gebruik, matig, maar wel in gedwongen remissie.
Classificatie volgens DSM-5
312.89 Andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis
- Bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en afhankelijke trekken
304.30 Stoornis in cannabisgebruik, matig (in gedwongen remissie)
V61.20 Ouder-kind relatieprobleem
Geconcludeerd wordt, ook al heeft hij er weinig over gezegd, dat zijn antisociale tendensen en identiteitszwakte in het tot stand komen van de ten laste gelegde feiten een zekere rol van betekenis hebben gehad. Geadviseerd wordt daarom om aan verdachte de beide feiten in een verminderde mate toe te rekenen.
Verdachte heeft in april 2022 een voorwaardelijke PIJ opgelegd gekregen. Deze is lopende maar de geadviseerde behandeling bij de Forensische Formatie of de Waag of een andere gelijksoortige instelling is nog niet van start gegaan. Het is van groot belang dat hij ingebed blijft in een stimulerende omgeving en dat hij voldoende ingebed raakt in een omgeving met positief ingestelde vrienden om de huidige ingezette lijn door te kunnen zetten. Daarnaast is het van belang dat de behandeling bij de forensische instelling op gang komt en er gewerkt kan worden aan zijn identiteitsontwikkeling, beïnvloedbaarheid en antisociale tendensen.
Het huidige lopende juridische kader van de voorwaardelijke PIJ, ingegaan in april 2022, wordt voldoende geacht om te kunnen borgen dat verdachte doorgaat op de ingeslagen positieve weg en dat ook het risico op terugval afdoende ingeperkt kan worden. Het huidige proces zou onderbroken worden bij plaatsing in een JJI middels een onvoorwaardelijke PIJ. Voor de huidige ten laste gelegde feiten wordt daarom geadviseerd deze af te doen middels een deels voorwaardelijke jeugddetentie.
De
psycholoogkomt in haar rapport tot de volgende conclusie.
Op basis van huidig onderzoek kan bij verdachte nog steeds in diagnostische termen conform DSM-5 2 worden gesproken van een normoverschrijdende gedragsstoornis. Tevens is er nog steeds sprake van problemen met cannabisgebruik. De ouder-kind relatie-problemen zijn minder zichtbaar, aangezien hij al ruim een jaar niet meer thuis woont en er sprake lijkt van een meer harmonieus en positief contact. In navolging van het diagnostisch beeld dat hier beschreven staat, wordt nog steeds gezien dat er onvoldoende sprake is van een stevige en positieve identiteit en ook zelfwaardering. Dit maakt dat hij zijn omgeving nog veel nodig heeft om zijn eigenwaarde en identiteit vorm te geven.
Als wordt gekeken naar het eerste huidige ten laste gelegde feit, kan worden gezegd dat verdachte onder invloed was van alcohol. Het onder invloed zijn van een middel, waaronder ook alcohol, is geen reden om een strafbaar feit in mindere mate tot iemand toe te rekenen. Gezien bovenstaande wordt geadviseerd om verdachte het ten laste gelegde feit (feit 1) volledig toe te rekenen.
Wanneer naar het tweede ten laste gelegde feit wordt gekeken, de straatroof, geeft verdachte aan niet daadwerkelijk zelf een rol te hebben gehad bij de straatroof. Dit maakt dat er in beperkte mate zicht is gekomen op de mogelijke drijfveren en onderliggende dynamiek rond die verdenking, waardoor er geen uitspraak kan worden gedaan met betrekking tot het eventuele toerekenen van dit feit.
Beschouwend kan op dit moment worden gezegd dat er bij verdachte in hoge mate sprake is van een kans op recidive bij onvoldoende kaders en behandeling. Wanneer deze langdurig worden geboden en er sprake is van een positieve werk-/behandelrelatie met betrokken hulpverleners, kan het risico op recidive naar een meer aanvaardbaar matig risico gaan.
De geadviseerde interventies en begeleiding lijken nog niet volwaardig ingezet te zijn. Verdachte blijft een jongen die duidelijke kaders, structuur en een stimulans en positieve aanmoediging nodig heeft. Tegelijkertijd is er een grote behoefte aan ondersteuning van zijn persoonlijke ontwikkeling op het gebied van coping en emotieregulatie en het bouwen van een stevige positieve basis van zijn identiteit. Destijds werden er voldoende ambulante mogelijkheden gezien, vooral ook omdat er niet iets dergelijks was ingezet. Op dit moment worden die er nog steeds gezien, omdat dit behandelkader nog niet is ingezet. Dit maakt dat de behandelnoodzaak en mogelijkheden nog steeds worden gezien. Wanneer verdachte schuldig wordt bevonden aan het plegen van de ten laste gelegde feiten, wordt geadviseerd om zijn gedrag hiervoor af te straffen middels een passende (werk)straf. Daarnaast wordt geadviseerd om de kaders rond de voorwaardelijke PIJ-maatregel opnieuw vorm te geven. Gezien zijn leeftijd en behoefte aan praktische en consequente ‘lik-op-stuk’ aanpak waarin hij direct de gevolgen van zijn gedrag zal ervaren, wordt tevens aanbevolen om over te gaan naar volwassen reclassering.
De
psychiater en de psycholooghebben ter zitting gepersisteerd bij het ingediende advies. Verdachte heeft onvoldoende kunnen profiteren van de ingezette kaders binnen de voorwaardelijke PIJ-maatregel en daarom is het opnieuw misgegaan. Het past beter bij de persoon van verdachte om hem nog een kans te bieden zijn identiteit te ontwikkelen binnen het ambulante kader. Daarnaast verdient ook het drugsgebruik van verdachte nog aandacht, naast het contact met zijn ouders.
Tevens wordt bij Viittaa een vrolijkere en gezondere jongen gezien dan toen verdachte in de JJI verbleef. Het zwaartepunt zou moeten liggen op forensische behandeling. Deze behandeling zal naar verwachting één tot twee jaar moeten duren, gelet op de onderliggende problematiek. De psycholoog heeft bij nader inzien geadviseerd het toezicht en de begeleiding te beleggen bij de jeugdreclassering, omdat het van belang is om contact met ouders te onderhouden en omdat er jeugdhulp ingezet dient te worden.
De
Raadheeft ter zitting verklaard dat de financiering bij de Forensische Formatie nog steeds niet geregeld is. Het lijkt nu wel in een vergevorderd stadium en de verwachting is dat deze financiering op korte termijn zal worden toegekend. Er kan dan gestart worden met de behandeling. Het onderzoek naar de enkelband is nog niet afgerond, omdat verdachte recent is verhuisd. Ook daarvan is de verwachting dat dit onderzoek op korte termijn zal worden afgerond. Ook de Raad adviseert het toezicht en de begeleiding bij de jeugdreclassering te laten, mede omdat een overgang naar de volwassenreclassering mogelijk financieringsproblemen met zich meebrengt. Dat is niet in het belang van verdachte.
JBRAheeft ter zitting naar voren gebracht dat er op dit moment geen vaste jeugdreclasseerder meer betrokken is bij verdachte. Het advies is wel om jeugdreclassering betrokken te laten blijven bij verdachte, omdat zij ook betrokken zijn bij de andere kinderen in het gezin. Daarnaast heeft de jeugdreclassering meer mogelijkheden tot het inzetten van hulp dan de volwassenreclassering. Voor het overige heeft JBRA zich aangesloten bij het advies van de Raad.
De begeleider van
Viittaaheeft ter zitting verklaard dat het goed zou zijn voor verdachte om bij zijn overstap van huisarrest naar vrijheid onder elektronisch toezicht door middel van een enkelband te staan.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank overweegt dat verdachte inmiddels geruime tijd in voorlopige hechtenis heeft verbleven, te weten zeven maanden. De detentie van verdachte heeft onder andere zo lang geduurd omdat onderzocht moest worden of de eerder opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel ten uitvoer zou moeten worden gelegd in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Dit is dan ook het belangrijkste punt waar het in de huidige zaken om draaide, hetgeen de rechtbank onder het kopje vordering tenuitvoerlegging verder zal bespreken.
Gelet op de oriëntatiepunten jeugd van de rechtbank is een jeugddetentie van enkele maanden geïndiceerd en dit zal de rechtbank dan ook aan verdachte opleggen.
De rechtbank is, met de deskundigen, van oordeel dat het zwaartepunt zou moeten liggen bij de behandeling van verdachte.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij Dienst Vervoer & Ondersteuning vordert € 30,25 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitieheeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman van verdachteheeft de ingediende vordering van de benadeelde partij niet betwist. Verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard de geleden schade te vergoeden.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het in zaak C bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van Dienst Vervoer & Ondersteuning voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Ten aanzien van parketnummer 13.105722.21:
Bij de stukken bevindt zich de op 17 oktober 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13.105722.21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 20 april 2022 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot de PIJ-maatregel, welke maatregel niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitieheeft gevorderd de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde maatregel te verlengen en de bijzondere voorwaarden uit te breiden met een avondklok en elektronisch toezicht. De officier van justitie heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden gevorderd.
De raadsman van verdachteheeft verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, dan wel de proeftijd te verlengen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht door de deskundigen ziet de rechtbank nog mogelijkheden voor behandeling binnen het ambulante kader. Sinds de oplegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel is de hulpverlening van de Forensische Formatie nog niet opgestart. Verdachte heeft daarom nog niet kunnen profiteren van deze hulpverlening. De Forensische Formatie zal naar verwachting op korte termijn opgestart kunnen worden. Gelet op de persoonlijke problematiek van verdachte is behandeling binnen het ambulante kader wenselijker dan een behandeling binnen een residentiële instelling. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel niet te bevelen, maar de proeftijd met één jaar te verlengen. Daarnaast zal de rechtbank aanvullende bijzondere voorwaarden opleggen, omdat deze in het belang van verdachte worden geacht en omdat de rechtbank van oordeel is dat deze recidiveverlagend werken. Verdachte verblijft thans nog in huisarrest en de overgang naar vrijheid dient in fases te voorlopen, omdat is gebleken dat verdachte moeilijk met deze verandering in vrijheid kan omgaan. De rechtbank zal de volgende voorwaarden toevoegen aan de thans geldende bijzondere voorwaarden:
- veroordeelde zal zich gedurende vier maanden houden aan een avondklok. Deze avondklok houdt in dat veroordeelde zich gedurende twee maanden, te weten van 1 maart 2023 tot 1 mei 2023, dagelijks tussen 21:00 uur en 07:00 uur zal bevinden op het adres van Viittaa. Daarna zal veroordeelde zich gedurende twee maanden, te weten van 1 mei 2023 tot 1 juli 2023, dagelijks tussen 23:00 uur en 07:00 uur bevinden op het adres van Viittaa.
De veroordeelde zal meewerken aan controle op bovengenoemde voorwaarde door middel van elektronisch toezicht en de regels die daarbij gelden.
De rechtbank overweegt dat de officier van justitie heeft gevorderd de (aanvullende) voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Echter is het niet mogelijk om bij een wijziging of aanvulling van de bijzondere voorwaarden uit een al onherroepelijk geworden vonnis de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden te bevelen.
Ten aanzien van parketnummer 13.247892.20:
Bij de stukken bevindt zich de op 17 oktober 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13.247892.20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 4 maart 2021 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitieheeft gevorderd de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf te verlengen.
De raadsman van verdachteheeft verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, dan wel de proeftijd te verlengen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Gelet op de tijd die verdachte in onderhavige zaken al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, ziet de rechtbank aanleiding om in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf te bevelen, de proeftijd te verlengen met een jaar.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77gg, 310, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, B en C ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
diefstal;
Zaak B
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel op ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
Zaak C
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
Dienst Vervoer & Ondersteuningtoe tot een bedrag van € 30,25 (zegge: dertig euro en vijfentwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan Dienst Vervoer & Ondersteuning voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van Dienst Vervoer & Ondersteuning ter hoogte van € 30,25 (zegge: dertig euro en vijfentwintig cent). Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 7 augustus 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verlengtde bij vonnis van 20 april 2022 in de zaak met parketnummer 13.105722.21 bepaalde proeftijd met 1 (één) jaar en vult de bijzondere voorwaarden als volgt aan:
  • veroordeelde zal zich gedurende vier maanden houden aan een avondklok. Deze avondklok houdt in dat veroordeelde zich gedurende twee maanden, te weten van 1 maart 2023 tot 1 mei 2023, dagelijks tussen 21:00 uur en 07:00 uur zal bevinden op het adres van Viittaa. Daarna zal veroordeelde zich gedurende twee maanden, te weten van 1 mei 2023 tot 1 juli 2023, dagelijks tussen 23:00 uur en 07:00 uur bevinden op het adres van Viittaa;
  • veroordeelde zal gedurende vier maanden ter controle van de avondklok meewerken aan elektronisch toezicht en de regels die daarbij gelden.
Verlengtde bij vonnis van 4 maart 2021 in de zaak met parketnummer 13.247892.20 bepaalde proeftijd met 1 (één) jaar.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.S. Crince le Roy, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. K. Oldekamp-Bakker en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 maart 2023.
Bijlage
Tenlastelegging […]