4.3.2.Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
Inleiding
Bij de doorzoeking van de woning aan [adres] heeft de politie in de woonkamer een geldbedrag van in totaal € 20.500,- aangetroffen. Een deel daarvan, € 1.050,-, lag in twee stapels op de eettafel en onder die stapels lagen pasjes op naam van verdachte. Het overige geld zat in een tas die op een stoel lag en bestond uit twee stapels van biljetten van 50 euro, elk bij elkaar gehouden door elastiek en met één biljet er omheen.
In een ruimte waar kledingkasten stonden is een envelop met daarin € 50.000,- aangetroffen. Dit betrof meerdere stapels geldbiljetten die met elastiek bij elkaar werden gehouden. De envelop met geld lag in een kledingkast, aan een zijde waar voornamelijk mannenkleding lag. Verder zijn in die ruimte - in een afgesloten doos - elf tassen, koffers en etuis van het merk Goyard Paris aangetroffen. Ook lag daar een kartonnen tas van het merk Louis Vuitton, waarin twee pyjama’s van het merk Derek Rose zaten en vier paar schoenen van het merk Crockett & Jones.
In de slaapkamer lag een Rolex-horloge. Verder had verdachte op dat moment een Volkswagen Golf op zijn naam staan ter waarde van ongeveer € 13.600,-.
Gebruik resultaten huiszoeking
De raadsman heeft bepleit dat er onrechtmatigheden zijn geweest in het vooronderzoek en dat de SkyECC berichten om die reden moeten worden uitgesloten van het bewijs. Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman betoogd dat de onrechtmatigheden in het vooronderzoek niet alleen tot bewijsuitsluiting van de SkyECC berichten moeten leiden, maar ook tot bewijsuitsluiting van de resultaten van de huiszoeking, als ‘verboden vrucht’ van de onrechtmatig verkregen SkyECC berichten. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uitgangspunt is dat de rechter zoveel mogelijk inhoudelijk een oordeel velt over de beschuldiging jegens de verdachte.
Een tweede uitgangspunt is dat artikel 359a Sv slechts van toepassing is op vormverzuimen die zijn begaan in het vooronderzoek
tegen deze verdachte. Het staat niet ter discussie dat de oorspronkelijke interceptie en verkrijging van de SkyECC berichten niet hebben plaatsgevonden in het voorbereidend onderzoek in deze zaak maar in een onderzoek tegen het bedrijf SkyECC en haar gebruikers in algemene zin. Deze verdachte noch de aan hem ten laste gelegde feiten waren destijds het voorwerp van onderzoek. Een eventueel vormverzuim zoals door de raadsman bepleit valt dus niet rechtstreeks onder het bereik van artikel 359a Sv.
Derde uitgangspunt is dat de rechter niet in alle gevallen tot een inhoudelijke beoordeling van de juistheid van een onrechtmatigheidsverweer hoeft te komen. Als op voorhand duidelijk is dat een eventuele onrechtmatigheid niet leidt tot een van de in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen, bijvoorbeeld omdat het aangevoerde hooguit kan leiden tot de enkele constatering van een vormverzuim, kan de rechter een dergelijk verweer verwerpen zonder onderzoek te doen naar de feitelijke grondslag daarvan.
De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak sprake is geweest van een witwasverdenking op basis van SkyECC berichten van twee accounts die aan verdachte werden toegeschreven. Naar aanleiding van die verdenking is men onderzoek gaan doen naar de verblijfplaats van verdachte en naar zijn financiële situatie. Er is onderzoek gedaan naar een auto (Citroën C3), die op naam van verdachte had gestaan en waarin later een verborgen ruimte werd aangetroffen. Er zijn telefoons getapt en er is een baken geplaatst onder een auto. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de huiszoeking op 2 februari 2022 op het adres [adres] , waarbij verdachte werd aangehouden. Bij de huiszoeking zijn geld en (luxe) goederen aangetroffen, die op de tenlastelegging onder feit 2 terecht zijn gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat de aan verdachte toegeschreven SkyECC berichten weliswaar de aanleiding hebben gevormd voor nader onderzoek naar verdachte, maar in een zo ver verwijderd verband staan tot de uiteindelijke huiszoeking op 2 februari 2022, dat zelfs indien de rechtbank onrechtmatigheden zou constateren rondom de SkyECC-hack, zoals door de raadsman bepleit, dit hooguit zou kunnen leiden tot de enkele constatering van een vormverzuim. De rechtbank zal het verweer daarom zonder nader onderzoek naar de feitelijke juistheid van de grondslag daarvan, verwerpen.
Gebruik verklaring [getuige 1] als bewijs
De rechtbank moet ook beoordelen of de verklaring van [getuige 1] op grond van de zogenoemde Vidgen-problematiek moet worden uitgesloten van het bewijs, zoals de raadsman heeft betoogd. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat op grond van artikel 6 van het EVRM de verdediging aanspraak heeft op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel – indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd – het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.
Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van een niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om mevrouw [getuige 1] te ondervragen, nu zij zich, toen het verhoor bij de rechter-commissaris uiteindelijk plaatsvond, op haar verschoningsrecht heeft beroepen. De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet is of een bewezenverklaring in beslissende mate zou steunen op de verklaring van mevrouw [getuige 1] . Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval.
Over het verblijf van verdachte in de woning heeft [getuige 1] op 2 februari 2022 verklaard dat zij voornamelijk samen met hem in de woning verbleef. Als ondersteuning voor dit onderdeel van haar verklaring is er ten eerste de verklaring van getuige [getuige 2] . Getuige [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte van kerst 2021 tot aan de doorzoeking met [getuige 1] in de woning verbleef, en dat zij er in die periode niet sliep. Zij heeft ook verklaard dat het klopt dat [getuige 1] (
de rechtbank begrijpt: [getuige 1]) er voornamelijk verbleef met [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte). [getuige 2] verklaart dus over een periode van iets meer dan twee maanden waarin verdachte met [getuige 1] feitelijk de bewoner van de woning is geweest. Dit wordt verder ondersteund door het proces-verbaal van aanhouding van verdachte waarin staat dat verdachte en [getuige 1] tijdens de doorzoeking op 2 februari 2022 rond 6.05 uur in bed in één van de slaapkamers werden aangetroffen.
Ten aanzien van het aangetroffen geld heeft [getuige 1] verklaard dat het geldbedrag, dat in de tas zat, van verdachte was en dat zij ook daarvan mocht pakken en dat het geld dat op de tafel lag van hen samen was. Ter ondersteuning hiervan geldt eveneens de verklaring van [getuige 2] . Zij heeft bij de politie verklaard dat zij geen contant geld bewaarde en dat zij geen grote hoeveelheid contant geld in de woning had zien liggen. Verder steunbewijs is dat onder het geld dat op de eettafel is aangetroffen diverse passen op naam van verdachte lagen. Het geld dat in de kast is aangetroffen lag in een deel van de kast waar voornamelijk mannenkleding lag.
Over de aangetroffen tassen en koffers heeft [getuige 1] gezegd dat zij verdachte met de doos gezien heeft maar dat zij niet wist wat erin zat. [getuige 2] heeft gezegd dat zij de merken van de aangetroffen goederen niet kent en dat zij niets kan verklaren over die goederen.
De rechtbank vindt dat er hiermee voldoende steunbewijs is voor de verklaring van [getuige 1] , zodat een bewezenverklaring niet in beslissende mate zou steunen op de verklaring van [getuige 1] . De verklaring van [getuige 1] kan en zal daarom voor het bewijs worden gebruikt.
Voorhanden hebben aangetroffen geldbedragen en goederen
Op basis van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en het hiervoor genoemde ondersteunende bewijs stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest van wie het geld en de goederen waren, in die zin dat hij daarover kon beschikken en zich bewust was van de aanwezigheid daarvan. Verdachte heeft het geld en de goederen dus voorhanden gehad.
Witwasvermoeden
De rechtbank vindt dat er sprake is van een ernstig vermoeden dat het geldbedrag uit een misdrijf afkomstig is. Het gaat om een groot geldbedrag dat contant in de woning werd bewaard. Er lag geld zichtbaar op tafel, in een tas en in een envelop in een kledingkast. Het geld in de tas betrof allemaal biljetten van 50 euro. Met uitzondering van het geld dat op tafel lag, werd het geld ook allemaal bewaard in stapels die werden bijeengehouden door elastieken. Het is hoogst ongebruikelijk om als privépersoon op deze manier een dergelijk groot contant geldbedrag in huis te bewaren. Verdachte heeft geen bekende inkomsten, zodat het geld niet uit legale inkomsten kan worden verklaard.
Het voorgaande geldt ook voor de overige aangetroffen (luxe) goederen en de auto van verdachte. Het gaat om merkgoederen uit het hogere segment die in totaal een grote waarde vertegenwoordigen en verdachte heeft geen inkomen waaruit die goederen kunnen worden verklaard. Verder werden de goederen op een opvallende wijze bewaard. De koffers en tassen zaten in een dichte doos. Aan de pyjama’s zat nog een prijslabel en ze zaten nog in de verpakking. Ook werden schoenen in schoenendozen aangetroffen. De waarde is in totaal op ongeveer € 23.600,- vastgesteld. Daarnaast is een Rolex-horloge van ongeveer € 7.000,- aangetroffen en had verdachte een auto ter waarde van ongeveer € 13.000,- op zijn naam staan.
Dit alles bij elkaar maakt dat voor de goederen en voor het totale geldbedrag geldt dat er een ernstig vermoeden bestaat dat deze uit een misdrijf afkomstig zijn.
Verklaring verdachte
Het voorgaande betekent dat er van verdachte een verklaring mag worden verlangd over de legale herkomst van het geld en de goederen en dat deze concreet, verifieerbaar en niet op voorhand zeer onwaarschijnlijk moet zijn.
Verdachte heeft geen verklaring over de herkomst van het geld en de goederen afgelegd. De rechtbank stelt daarom vast dat het niet anders kan dan dat deze van een misdrijf afkomstig waren en dat verdachte dat ook, op zijn minst in voorwaardelijke vorm, wist.
Nu het voorhanden hebben enkel op de datum van de doorzoeking kan worden vastgesteld zal de rechtbank het feit op die datum bewezen verklaren.