ECLI:NL:RBAMS:2023:1176

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
C/13/698800/ FA RK 21-1525
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake gezamenlijke gezagsuitoefening en beschermingsonderzoek

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 23 februari 2023, gaat het om een geschil over de gezamenlijke gezagsuitoefening van een minderjarige, geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder, dat op 5 juli 2016 is ontbonden. De vader heeft verzocht om wijziging van de zorgregeling, omdat hij zich ernstige zorgen maakt over de gezondheid en het welzijn van de minderjarige wanneer deze bij de moeder verblijft. De moeder verzet zich tegen deze wijziging en pleit voor ouderschapsbemiddeling. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook zorgen geuit over de situatie van de minderjarige, die zich tussen twee werelden voelt door de slechte communicatie tussen de ouders.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitvoering van de zorgregeling goed verloopt, maar dat er nog steeds wantrouwen en zorgen zijn tussen de ouders. De rechtbank heeft besloten dat er een beschermingsonderzoek door de Raad moet worden uitgevoerd om de situatie van de minderjarige beter in kaart te brengen. De resultaten van dit onderzoek zijn cruciaal voor de verdere behandeling van de verzoeken van de ouders. De rechtbank heeft de zaak pro forma aangehouden tot 24 juli 2023, waarbij de Raad uiterlijk op die datum moet rapporteren over de uitkomsten van het onderzoek. De rechtbank heeft benadrukt dat het van groot belang is dat de hulpverlening voor de minderjarige wordt voortgezet en niet wordt stopgezet.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/698800 / FA RK 21-1525
Beschikking van 23 februari 2023
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. S. Bouddount te Weesp.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de vader, ingekomen op 5 maart 2021;
  • het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 14 mei 2021;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling achter gesloten deuren van 18 mei 2021;
  • het f-formulier met bijlagen van de vader, ingekomen op 27 december 2022;
  • het aanvullend verzoek van de vader, ingekomen op 10 januari 2023;
  • de nagekomen stukken van de vader van 22 februari 2023, ingekomen op 23 februari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft vervolgens verder plaatsgevonden op 23 februari 2023.
Verschenen en gehoord zijn partijen en hun advocaten en mw. [naam] als vertegenwoordigster van de Raad.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd op 19 februari 2013 te Rotterdam. Hun huwelijk is op 5 juli 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 15 juni 2016 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Uit het huwelijk is geboren:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013.
2.3.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit.
2.4.
[minderjarige] verblijft sinds het uiteengaan van partijen bij de moeder.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 augustus 2019 is de beschikking van 3 februari 2016 van deze rechtbank in zoverre gewijzigd:
  • bepaalt dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus is dat met ingang van heden de vader [minderjarige] bij zicht heeft:
  • eenmaal per twee weken van vrijdag uit school tot maandagochtend naar school en;
  • eenmaal per twee weken van woensdag uit school tot vrijdagochtend naar school;
  • alsmede de helft van de vakantie- en feestdagen in onderling overleg af te spreken door partijen. (…)

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vader verzoekt – naar de rechtbank begrijpt en voor zover nu van belang – de beschikking van deze rechtbank van 21 augustus 2019 te wijzigen en te bepalen dat [minderjarige] in de even weken de gehele week bij de vader verblijft en in de oneven weken bij de moeder. De vader maakt zich ernstige zorgen over de gezondheid van [minderjarige] wanneer hij bij de moeder verblijft. Naast [minderjarige] verblijven ook de andere kinderen van de moeder bij haar. [minderjarige] heeft de vader laten weten dat hij problemen ervaart met deze kinderen en ook met de moeder. Bij aanvullend verzoek heeft de vader verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige] uit te spreken. Ter onderbouwing van dat verzoek heeft de vader aangevoerd dat hij zich ernstige zorgen maakt over de ontwikkeling en de veiligheid van [minderjarige] , alsmede zijn geestelijke en lichamelijke welzijn. Ook is er sprake van afwijkend gedrag na omgangsmomenten met de moeder.
3.2.
De moeder heeft zich verweerd tegen het verzoek van de vader tot wijziging van de zorgregeling. Deze wijziging is wat de moeder betreft niet in het belang van [minderjarige] , vanwege de slechte verstandhouding en communicatie tussen de ouders. De moeder wil graag ouderschapsbemiddeling, bijvoorbeeld in de vorm van mediation. De moeder staat open voor hulpverlening die is gericht op de verbetering van de communicatie, maar nu de vader daar keer op keer niet voor open staat of niet voor open blijft staan, komt de hulpverlening niet verder. De moeder kan zich vinden in het doen van onderzoek door de Raad.
3.3.
De Raad heeft naar voren gebracht veel zorgen te hebben over [minderjarige] , nu er al lange tijd geen sprake is van goed contact tussen de ouders. De ouders hebben over en weer onvoldoende vertrouwen in elkaar en daardoor leeft [minderjarige] voor zijn gevoel in twee werelden en voelt hij zich bij zijn ene ouder niet vrij om van de andere ouder te houden en andersom. De Raad heeft aanhouding van de behandeling geadviseerd, om informatie te kunnen inwinnen bij Altra en het Ouder- en Kindteam, zowel over de eindevaluatie bij Altra als over wat er nu in het belang van [minderjarige] nodig is.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de mondelinge behandeling is gebleken dat de uitvoering van de zorgregeling goed verloopt. Daar verdienen de ouders een compliment voor. Zij zijn in de basis in staat om het belang van [minderjarige] voorop te stellen. Dat lukt de ouders in andere opzichten helaas nog onvoldoende. De communicatie tussen de ouders is sinds de vorige beschikking een tijd lang verbeterd en op een bepaald niveau goed gegaan, maar dat is inmiddels niet meer het geval. Er is sprake van wantrouwen en zorgen bij de ene ouder over de ander. Zolang daar niet in voldoende mate hulpverlening voor kan worden ingezet, kunnen die zorgen niet worden weggenomen of hanteerbaar worden gemaakt. Het is daarom heel jammer dat de ingezette hulpverlening, die aanvankelijk goed liep, spaak is gelopen.
4.2.
Het lukt de ouders niet het met elkaar eens te worden over de medische toestand van [minderjarige] , de voor hem in te zetten hulpverlening en ook niet over de voor de ouders zelf in te zetten hulpverlening. Zoals door de Raad treffend naar voren is gebracht, ontstaat er door de verstoorde verhoudingen en slechte communicatie tussen zijn ouders, bij [minderjarige] het gevoel dat hij in twee verschillende werelden leeft. Hij voelt zich daardoor niet vrij om onbelast contact met zijn beide ouders te hebben en tegenover de ene ouder te laten blijken dat hij (ook) van de andere ouder houdt. Dat is een onwenselijke situatie die voor kinderen bovendien potentieel gevaarlijk is. Het is niet alleen van belang dat [minderjarige] en zijn ouders daar hulp voor krijgen, maar ook dat die hulp wordt voortgezet en afgerond en niet tussentijds wordt stopgezet. [minderjarige] had een therapeute waar hij mee in gesprek kon over zijn twee werelden, maar die hulpverlening is stopgezet omdat de vader daar niet langer aan mee wilde werken. Dat is niet in het belang van [minderjarige] . De rechtbank dringt er daarom bij de ouders – en in dit geval met name bij de vader die heeft aangegeven onvoldoende vertrouwen in de therapeute te hebben – op aan om [minderjarige] zijn behandeling bij de voor hem vertrouwde therapeute voort te laten zetten.
4.3.
De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige] om de Raad een onderzoek te laten doen naar de een eventuele bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] en of een ondertoezichtstelling nodig is om die weg te nemen. De resultaten van dat onderzoek geven mogelijk ook een antwoord op (een deel van) de vragen en zorgen die de ouders hebben. Voor de beoordeling van de verzoeken die nog voorliggen, is het noodzakelijk de resultaten van het onderzoek van de Raad af te wachten.
4.4.
Daarom beslist de rechtbank het volgende.

5.De beslissing

De rechtbank:
- draagt de Raad op een beschermingsonderzoek uit te voeren;
- bepaalt dat de verdere behandeling van de verzoeken betreffende het gezamenlijk gezag en de definitieve omgangs- of zorgregeling
pro forma wordt voortgezet op 24 juli 2023.Uiterlijk op deze datum dient de Raad de rechtbank te informeren over de uitkomsten van het beschermingsonderzoek. Daarna zal de rechtbank mogelijk een verdere mondelinge behandeling gelasten of partijen in de gelegenheid stellen de door hen gewenste volgende stap in de procedure kenbaar te maken;
- bepaalt dat de griffier ten behoeve van het beschermingsonderzoek een afschrift van deze beschikking aan de Raad zal toezenden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. P.B. Martens, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier, op 23 februari 2023.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 1 maart 2023. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).