ECLI:NL:RBAMS:2023:1174

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
C/13/727523 / FA RK 22-8294
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van verblijfplaats van minderjarigen afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de verblijfplaats van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die sinds 11 april 2018 bij pleegouders wonen. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) verzocht om de kinderen te verplaatsen naar een gezinshuis, omdat zij van mening was dat de huidige pleegzorgplaatsing niet meer in het belang van de kinderen was. De GI baseerde haar verzoek op de problematiek van de kinderen, waaronder ADHD, ASS en hechtingsproblematiek, en de zorgen over de opvoedcapaciteiten van de pleegouders. De pleegouders voerden verweer en stelden dat zij de juiste zorg en ondersteuning boden, en dat de GI het advies van de psychologenpraktijk De Klim negeerde, die had geadviseerd de kinderen niet te verplaatsen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen gedurende ten minste één jaar door de pleegouders zijn opgevoed en dat er geen voldoende onderbouwing was voor de stelling van de GI dat de huidige plaatsing schadelijk was voor de kinderen. De rechtbank oordeelde dat de GI onvoldoende had aangetoond dat wijziging van de verblijfplaats noodzakelijk was en dat de pleegouders, met de juiste ondersteuning, in staat waren om aan de behoeften van de kinderen te voldoen. De rechtbank wees het verzoek van de GI af en bepaalde dat de beschikking gedurende zes maanden van kracht blijft.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in zaken van voogdij en de noodzaak voor een goede onderbouwing van verzoeken tot wijziging van verblijfplaatsen van minderjarigen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Amsterdam
Zaakgegevens : C/13/727523 / FA RK 22-8294
datum uitspraak: 9 maart 2023

beschikking

in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI), gevestigd te Amsterdam
betreffende

[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1]

en
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk te noemen de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
familie [pleegouders], hierna te noemen de pleegouders, wonende te Sint Jansteen, advocaat mr. M. Kramer te Haarlem.
Als informanten zijn aangemerkt:
[de vader] , hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats 1]
en
[de moeder] , hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats 2] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 december 2022;
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 11 november 2022, ingekomen bij de griffie op 27 december 2022;
- het verweerschrift met bijlagen van 13 februari 2023, ingekomen bij de griffie op 17 februari 2023;
- de nagekomen stukken van de pleegouders van 17 februari 2023, ingekomen bij de griffie op die datum.
[minderjarige 1] heeft in een persoonlijk gesprek met de rechter op 21 februari 2023 zijn mening kenbaar gemaakt.
Op 23 februari 2023 heeft de rechtbank de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- dhr. [naam 1] en mw. [naam 2] als vertegenwoordigers van de GI,
- de pleegouders en hun advocaat,
- de moeder.
Door de GI en de advocaat van de pleegouders zijn pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
Opgeroepen en niet verschenen, met bericht van verhindering, is de vader.

De feiten

De kinderen wonen sinds 11 april 2018 bij de pleegouders.
De GI is belast met de voogdij over de kinderen.

Het verzoek

De GI heeft verzocht toestemming te verlenen tot wijziging van het verblijf van de kinderen in die zin dat het verblijf wordt gewijzigd naar een gezinshuis. Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI onder meer het volgende aangevoerd. De kinderen hebben een belast verleden en kind eigen problematiek. In het meest recente diagnostisch onderzoek dat is uitgevoerd door bureau De Klim, is vastgesteld dat bij beiden kenmerken te zien zijn van ADHD, ASS en hechtingsproblematiek. Met name bij [minderjarige 1] wordt gezien dat zijn gedrag vanuit de trauma’s in het verleden en zijn problemen in de hechting veel van zijn opvoeders kan vragen. Vanaf het begin van de plaatsing bij pleegouders is de draagkracht-draaglast verhouding een onderwerp van zorg en gesprek geweest. Momenteel is er in het gezin veel strijd met [minderjarige 1] . Door pleegzorg en pleegouders wordt gezien dat [minderjarige 2] het gedrag van [minderjarige 1] kopieert en dat ook zijn gedrag zorgelijk is.
Tot oktober 2021 is zeer intensief ingezet op de begeleiding van pleegouders door middel van crisishulp en opvoedondersteuning. Ook is op verzoek van pleegouders gezocht naar een steungezin, tot pleegouders uiteindelijk aangaven dat toch niet te willen. Voor de zomervakanties van 2020, 2021 en 2022 is wel een steungezin gezocht en gevonden. Hoewel telkens geconcludeerd wordt dat pleegouders tijdens begeleidingsmomenten passend opvoedgedrag laten zien, lijken zij dit niet vast te kunnen houden en te vertalen naar de thuissituatie. Het gedragsbeeld dat pleegouders van [minderjarige 1] benoemen, blijft negatief. De zorgen over het gedrag en welbevinden van [minderjarige 1] nemen gestaag toe. In mei 2022 ontvangt de GI een mail van pleegzorg, waarin de pleegzorgwerker wederom benoemt zich zorgen te maken over de negatieve interactie tussen pleegouders, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de houding die zij aannemen ten opzichte van pleegzorgbegeleiding. Pleegzorg uit twijfels over pleegouders en hun rol in het voortbestaan van het “probleemgedrag” van de kinderen. Uiteindelijk volgt onderzoek door De Klim om een verklaring te vinden voor het gedrag van de kinderen. De GI is onder andere op basis van dit onderzoek van mening dat de plaatsing voor zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] bij pleegouders niet meer opweegt tegen de complexe problematiek van de kinderen, de vele hulpverlening die reeds is ingezet in het pleeggezin zonder significante vooruitgang, de verhouding draagkracht/daadkracht van de pleegouders en het vertrouwen van de GI over het perspectief van de kinderen in het pleeggezin. De GI en pleegouders worden het niet met elkaar eens over wat veiligheid betekent en welke hulp nodig is voor de kinderen. Wat de GI betreft, is het voortduren van de plaatsing bij pleegouders niet in het belang van de kinderen. Het opvoedklimaat bij de pleegouders is onvoldoende voor de kinderen om toe te komen aan hun ontwikkeling. De GI ziet voor pleegouders wel een blijvende rol in het leven van de kinderen, maar niet langer als hun opvoeders. De GI beoogt een gezamenlijk plaatsing voor de kinderen in een gezinshuis. De kinderen moeten wat de GI betreft eerst gedurende zo’n zes maanden tot rust komen in het gezinshuis in de buurt, waar zij eerder in de vakantie hebben verbleven. Daarna kunnen zij worden doorgeplaatst naar een perspectief biedend gezinshuis. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de GI onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat het voortduren van de plaatsing bij pleegouders schadelijk voor de kinderen, dan verzoekt de GI aanhouding van de behandeling van het verzoek om dit nader te onderbouwen.

Het verweer

De pleegouders hebben verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI en verzocht de GI niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek, dan wel dit verzoek af te wijzen. De kinderen hebben een belaste voorgeschiedenis. [minderjarige 1] heeft als oudste kind het meeste meegemaakt in de thuissituatie en laat sinds zijn plaatsing bij pleegouders gedragsproblemen zien. De pleegouders hebben aangegeven dat zij denken dat hij meer hulp (traumaverwerking) nodig heeft, met name rondom de contacten met de ouders. [minderjarige 2] kopieert het gedrag van [minderjarige 1] . Pleegouders hebben gevraagd om inzet van diagnostiek en hulpverlening, nadat speltherapie en theraplay en video-interactie begeleiding geen verandering in gedrag bij [minderjarige 1] liet zien. Ook school heeft aangegeven behoefte te hebben aan diagnostiek. Daarop is door de voogd psychologenpraktijk De Klim ingezet om te onderzoeken waar de problemen door komen en wat de kinderen nodig hebben. De Klim adviseert niet het verblijf van de kinderen in het pleeggezin te beëindigen. De GI legt het behandeladvies van De Klim echter naast zich neer en heeft pleegouders medegedeeld dat de kinderen worden overgeplaatst. De speltherapeut heeft er geen begrip voor dat de GI het behandeladvies niet wil opvolgen. De school is niet meegenomen in de uitkomsten van het onderzoek en advies van De Klim. Behalve speltherapie voor [minderjarige 1] , is nog geen sprake geweest van gerichte hulp aan de kinderen, zoals geadviseerd is door De Klim. Het besluit tot voorgenomen overplaatsing van de GI is niet op papier gezet en enkel mondeling aan pleegouders medegedeeld. Hun visie, die van de school, de speltherapeute, De Klim is niet gevraagd of meegewogen. Ook uit het verzoekschrift, blijkt niet waarom de GI afwijkt van het advies en onderzoek van De Klim. Er heeft geen belangenafweging plaatsgevonden. Pleegouders weerspreken dat hun draagkracht is overschreden of uit balans is. Pleegouders krijgen louter positieve beoordelingen, er ligt geen enkele negatieve pleegzorgrapportage. Uit het persoonlijkheidsonderzoek van De Klim naar de pleegouders, blijkt dat zij emotioneel stabiel zijn en dat de draagkracht-draaglast bij beide pleegouders in balans is. De pleegzorgbegeleider heeft nooit bij pleegouders aangegeven dat hij zorgen over hun opvoederschap had of hen niet voldoende betrouwbaar acht. Zijn e-mail aan de voogd staat haaks op hetgeen hij rapporteert in de pleegzorgrapporten. De zorgen die de pleegouders hebben over het contact tussen de kinderen en de biologische ouders, worden ook gezien door de speltherapeute. Zij adviseert daarom aan de slag te gaan met het behandeladvies voor de kinderen door De Klim en goed te kijken naar wat de kinderen daarnaast aankunnen qua omgang met biologische ouders. Daar zijn de pleegouders het mee eens en die mening hebben zij gedeeld met de pleegzorgwerker. De GI gebruikt dat nu tegen de pleegouders. Het is niet bekend waar de kinderen geplaatst zullen worden, dus de rechtbank kan niet toetsen in hoeverre de wijziging van verblijfplaats in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Het is onbekend in welk gezinshuis de GI de kinderen wil plaatsen, of daar een plek beschikbaar is en op welke termijn. De GI wil de kinderen eerst tijdelijk in een gezinshuis plaatsen, waardoor de kinderen met twee (of mogelijk zelfs meer) nieuwe opvoedingssituaties te maken zullen krijgen. Iedere overplaatsing is belastend voor kinderen. Plaatsing in een pleeggezin heeft wat de pleegouders betreft de voorkeur boven een gezinshuis. De kinderen zijn gehecht in het gezin van de pleegouders. De GI toont niet aan waarom de huidige pleegzorgplaatsing niet langer in het belang van de kinderen is. Het contact tussen de pleegouders en de kinderen is goed. Wel is de opvoeding vanwege de kind eigen problematiek zwaar. Pleegouders willen om die reden ondersteuning en een kindgerichte aanpak, zoals is geadviseerd door De Klim. Wat pleegouders betreft is wijziging van de verblijfplaats niet noodzakelijk en niet in het belang van de kinderen. Wat pleegouders betreft moet het verzoek van de GI worden afgewezen en de maximale termijn van zes maanden worden bepaald (lid 3).

Het standpunt van de moeder

De moeder heeft naar voren gebracht dat zij denkt dat het wijzigen van de verblijfplaats van de kinderen juist een negatief effect op hen zal hebben. De moeder wil graag dat de kinderen bij de pleegouders blijven wonen en dat zij daar de hulp krijgen die zij nodig hebben.

De beoordeling

Artikel 336a van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende.
Indien de minderjarige door een ander of anderen dan zijn voogd, als behorende tot het gezin met instemming van de voogd ten minste een jaar is verzorgd en opgevoed geworden, kan de voogd niet dan met toestemming van degenen die de verzorging en opvoeding op zich hebben genomen, wijziging in het verblijf van de minderjarige brengen.
Voor zover de volgens het vorige lid vereiste toestemmingen niet worden verkregen, kunnen zij op verzoek van de voogd door die van de rechtbank worden vervangen. Dit verzoek wordt slechts ingewilligd indien de rechtbank dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt.
In geval van afwijzing van het verzoek is de beschikking van kracht gedurende een door de rechtbank te bepalen termijn, welke de duur van zes maanden niet te boven mag gaan.
(…)
De rechtbank stelt allereerst vast dat de kinderen gedurende ten minste één jaar door de pleegouders worden opgevoed en verzorgd.
Het is voor alle betrokkenen duidelijk dat de kinderen vanwege wat zij hebben meegemaakt in hun leven en vanwege hun problematiek, andere opvoedbehoeften hebben dan een gemiddeld kind. De pleegouders doen hun best daar zo goed mogelijk bij aan te sluiten en de GI heeft geprobeerd hen daarin te ondersteunen. Uiteindelijk heeft het zoeken naar een antwoord op de vraag wat de kinderen nodig hebben geleid tot het onderzoek door De Klim.
De GI heeft desgevraagd aangegeven het eens te zijn met de diagnose en de behandeladviezen die De Klim over de kinderen heeft gegeven. De GI moet zich er nog op beraden hoe de geadviseerde behandeling moet worden ingezet. De pleegouders zijn het ook eens met de behandeladviezen die De Klim heeft gegeven. De pleegouders hebben aangegeven dat zij het van belang vinden dat er wordt gekeken wat de kinderen naast de in te zetten behandeling qua belasting aan kunnen wat betreft omgang met hun biologische ouders, maar wel degelijk positief te staan tegenover contact tussen de kinderen en hun biologische ouders.
De vraag die de rechtbank moet beoordelen is of het in het belang van de kinderen noodzakelijk is hun verblijfplaats te wijzigen. Het gaat er bij de beantwoording van die vraag niet om of er een betere plek beschikbaar is. Om wijziging van de verblijfplaats noodzakelijk te maken moet de rechtbank vaststellen dat de huidige plaatsing van de kinderen bij pleegouders niet goed genoeg is en dat de kinderen daarom ergens anders geplaatst moeten worden. Wat de rechtbank betreft blijkt niet dat de diagnose en behandeladviezen van De Klim in de weg staan aan de voortduring van de plaatsing van de kinderen bij de pleegouders. De GI en de pleegouders zijn het er over eens dat de behandeladviezen van De Klim moeten worden opgevolgd en de rechtbank sluit zich daar graag bij aan. Het is in het belang van de kinderen dat zij de behandeling krijgen die past bij wat zij nodig hebben. Van een verschil van inzicht over de omgang tussen de kinderen en de pleegouders is onvoldoende gebleken, laat staan dat dat verschil van inzicht wijziging van de verblijfplaats noodzakelijk zou maken. Hoewel het duidelijk is dat het opvoeden van de kinderen een ingewikkelde taak is, kan de rechtbank nu niet vaststellen dat dat de pleegouders met de nodige hulp en ondersteuning niet (voldoende) zal lukken. De rechtbank kan evenmin vaststellen dat het de pleegouders wel zal lukken de kinderen in voldoende mate te bieden wat zij nodig hebben. Die vaststelling is voor de beoordeling van het verzoek ook niet nodig. Het gaat er immers om of er redenen zijn die het wijzigen van de verblijfplaats op dit moment in het belang van de kinderen noodzakelijk maken. De rechtbank kan die noodzaak niet uit het verzoek en de onderbouwing daarvan afleiden. De stelling van de GI dat het laten voortduren van de plaatsing van de kinderen bij de pleegouders schadelijk voor de kinderen is en dat die schade met overplaatsing zal worden voorkomen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de GI alsnog in de gelegenheid te stellen haar verzoek nader te onderbouwen en de behandeling van het verzoek daartoe aan te houden. Als een verzoek in een civiele procedure onvoldoende is onderbouwd, moet daarop als beslissing in beginsel afwijzing van dat verzoek volgen. Als de GI op enig moment na de indiening van haar verzoek aanleiding had gezien dat met nadere stukken te onderbouwen, had zij daartoe voorafgaand aan de mondelinge behandeling ruimschoots de mogelijkheid.
Het voorgaande brengt mee dat als volgt wordt beslist.

De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzochte af;
bepaalt dat deze beschikking van kracht is gedurende zes maanden.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. P.B. Martens, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam