ECLI:NL:RBAMS:2023:1046

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
AMS 21/5814
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag scootmobiel op basis van onzorgvuldig onderzoek door indicatiebureau

In deze zaak heeft eiseres, die lijdt aan diverse lichamelijke klachten, een scootmobiel en een oplaadpunt aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam afgewezen, met als argument dat eiseres in staat zou zijn om gebruik te maken van een elektrische fiets. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij zij aanvoert dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank heeft op 7 februari 2023 uitspraak gedaan en het beroep gegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het indicatiebureau, dat het advies voor de afwijzing heeft opgesteld, niet zorgvuldig heeft gehandeld. Eiseres heeft tijdens het gesprek met het indicatiebureau belangrijke informatie over haar situatie niet correct weergegeven gekregen, en er is geen aanvullende medische informatie opgevraagd. De rechtbank oordeelt dat het college niet enkel op het advies van het indicatiebureau had mogen afgaan zonder de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de afwijzing van de aanvraag niet in stand kan blijven.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht van eiseres dient te vergoeden en dat hij in de proceskosten moet worden veroordeeld. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.674,-, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/5814

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. R.S. Pot),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. E.D. Mensing van Charante).

Inleiding

1.1.
Eiseres heeft (pijn)klachten vanwege een progressieve aandoening aan de luchtwegen, een scheurtje in de rechter schouder waardoor zij haar arm niet kan optillen en problemen met haar rechter heup. Daarom heeft zij een scootmobiel en een oplaadpunt in de eigen boxruimte aangevraagd op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) om zich zelfstandig te kunnen vervoeren naar bijvoorbeeld het ziekenhuis, de huisarts en familie.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 4 mei 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 september 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van die aanvraag.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder in redelijkheid de aanvraag van eiseres voor een scootmobiel en een oplaadpunt in de boxruimte heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Verweerder dient binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De reden van de afwijzing
3. Naar aanleiding van de aanvraag van eiseres heeft het [indicatiebureau] ( [indicatiebureau] ) onderzoek verricht. Een indicatieadviseur van het [indicatiebureau] heeft het dossier bestudeerd en heeft met eiseres gesproken. In het adviesrapport van [medio] april 2021 heeft het [indicatiebureau] geconstateerd dat er bij eiseres sprake is van diverse lichamelijke klachten. Zij wordt desondanks in staat geacht om gebruik te maken van een elektrische fiets en voor de langere afstanden kan zij gebruik maken van het Aanvullend Openbaar Vervoer. Daarom komt zij niet in aanmerking voor een scootmobiel op grond van de Wmo. Verweerder heeft op grond van het adviesrapport van het [indicatiebureau] de aanvraag afgewezen.
Onderzoek zorgvuldig?
4.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen – onder meer – omdat haar kant van verhaal dat zij naar voren heeft gebracht tijdens het gesprek met het [indicatiebureau] niet juist is weergegeven en er ook verder geen medische informatie is opgevraagd.
4.2.
Het bestreden besluit is gebaseerd op het advies van het [indicatiebureau] . Volgens vaste rechtspraak mag het college een besluit baseren op een advies van een medisch adviseur, op voorwaarde dat het advies op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. [1] Indien het bestuursorgaan het advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet het bestuursorgaan zich er tevens van vergewissen dat het advies zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de inhoud inzichtelijk en concludent is. [2] Dat laatste houdt in dat de redenering duidelijk en voldoende controleerbaar moet zijn. De conclusie moet daar vervolgens op aansluiten. Als aan deze eisen is voldaan, mag het bestuursorgaan in beginsel van dit advies uitgaan. Verweerder vindt dat aan die eisen is voldaan en dat hij zijn besluit op het adviesrapport mocht baseren.
4.3.
Eiseres heeft in bezwaar en beroep naar voren gebracht dat fietsen voor haar moeizaam gaat. Zij heeft voorafgaand aan haar aanvraag nog weleens gebruik gemaakt van haar elektrische fiets, maar toen de accu kapot is gegaan is zij daar helemaal mee gestopt. Daarnaast moet zij steeds gebruik maken van een hoge stoep om op haar fiets te kunnen stappen. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat zij ook bang is om te vallen en daarom niet meer durft te fietsen; dat heeft zij ook aan het [indicatiebureau] verteld.
4.4.
De rechtbank constateert dat de weergave in het rapport van het gesprek van eiseres met de indicatieadviseur van het [indicatiebureau] niet overeenkomt met wat eiseres daarover heeft verklaard. Zo geeft het rapport niets weer van de angst van eiseres om te vallen bij het fietsen en de gestelde noodzaak om bij een hoge stoep op en af te stappen. Het rapport bevat wel de zin: “
De cliënt heeft geen beperkingen bij het fietsen, al dan niet met hulpmotor”. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om in het kader van zijn vergewisplicht bij het [indicatiebureau] na te gaan of er een verklaring is voor het verschil tussen het standpunt van eiseres en de weergave daarvan in het rapport over het gebruik van de fiets en of hiermee geen relevante informatie buiten beschouwing is gelaten. Door dit niet te doen heeft verweerder niet voldaan aan zijn verplichtingen de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren en daarmee niet zorgvuldig genoeg gehandeld door zich bij het nemen van het bestreden besluit slechts op dit [indicatiebureau] rapport te baseren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het [indicatiebureau] zich ook niet heeft gebaseerd op nadere medische stukken of onderzoek en eiseres ook na bezwaar niet door verweerder is gehoord.

Conclusie en gevolgen

5.1.
De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking, omdat verweerder eerst opnieuw – rekening houdend met deze uitspraak – op het door eiseres gemaakte bezwaar moet beslissen. De rechtbank stelt voor het nemen van een nieuw besluit een termijn van zes weken.
5.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, rechter, in aanwezigheid van
mr.P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1550 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 februari 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:466.
2.Zie in dit kader de uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3358, r.o. 7.2.