ECLI:NL:RBAMS:2023:1033

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
C/13/716450 / FA RK 22-2392
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezag, benoeming voogd en omgangsregeling in een complexe gezinssituatie

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van het gezag, benoeming van een voogd en vaststelling van een omgangsregeling. De verzoekster, de oma van de minderjarige, heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en haar als voogd aan te wijzen, evenals een omgangsregeling tussen de minderjarige en de vader vast te stellen. De ouders, de moeder en de vader, hebben zich tegen dit verzoek verzet. De rechtbank heeft kennisgenomen van de betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als belanghebbenden in deze zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de oma al geruime tijd een belangrijke rol speelt in de verzorging van de minderjarige, die sinds zijn geboorte bij haar verblijft. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige, maar er zijn zorgen over de stabiliteit van de opvoedsituatie. De rechtbank heeft de argumenten van de oma, die stelt dat de ouders hun gezag misbruiken, overwogen, maar is tot de conclusie gekomen dat de ouders niet in een situatie verkeren waarin het gezag onmiddellijk beëindigd moet worden. De rechtbank heeft ook de rol van de GI en de Raad in de beoordeling betrokken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek van de oma moet worden afgewezen. De rechtbank is van mening dat het nog te vroeg is om te concluderen dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. De huidige ondertoezichtstelling biedt een kader waarin de situatie van de minderjarige kan worden verbeterd. De rechtbank heeft ook de verzoeken tot benoeming van een bijzondere curator en het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen, omdat de GI al betrokken is en de situatie te complex is voor een bijzondere curator. De rechtbank heeft de verzoeken van de oma afgewezen en benadrukt dat de ouders de eerste verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de minderjarige hebben.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Meervoudige kamer
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/716450 / FA RK 22-2392
Beschikking van 20 januari 2023 betreffende wijziging van het gezag, benoemen voogd en omgangsregeling
in de zaak van:
[de oma] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de oma,
advocaat mr. A. Bouwmeester te Amsterdam,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D.G. Nagel te Almere.
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B. Stelling te Almere.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam, gevestigd te Zwolle,
hierna te noemen: de Raad.
Voorts is als belanghebbende is aangemerkt:
de
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoek van de oma, ingekomen op 14 april 2022;
- het F9-formulier van 6 juli 2022 met bijlagen van de oma;
- het F9-formulier met bijlagen van 8 juli 2022 van de oma;
- het F9-formulier met bijlagen ingekomen op 14 juli 2022 van de moeder,
- een mailbericht van mr. Bouwmeester van 13 oktober 2022;
- het F9-formulier met bijlagen van 7 december 2022 van de vader.
1.2.
Op 7 juli 2022 heeft een mondelinge behandeling achter gesloten deuren plaatsgevonden. De rechter heeft de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen om een mediationtraject te volgen. Het proces-verbaal van deze zitting is reeds aan partijen toegezonden.
1.3.
Op 13 oktober 2022 heeft mr. Bouwmeester middels een mailbericht de rechtbank op de hoogte gesteld dat de mediation is geëindigd en verzocht een bijzondere curator te benoemen voor [minderjarige] .
1.4.
Op 8 december 2022 heeft een tweede mondelinge behandeling achter gesloten deuren plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de oma, bijgestaan door haar advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- mevrouw [naam 1] namens de Raad,
- mevrouw [naam 2] namens de GI.
1.5.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen ermee ingestemd dat de, enkelvoudig zittende, rechter het proces-verbaal van de mondelinge behandeling met de leden van de meervoudige kamer van 7 juli 2022 zal delen en de beslissing in gezamenlijkheid met hen zal nemen. Partijen zien er daarbij van af dat de mondelinge behandeling opnieuw moet worden gehouden voor de meervoudige kamer.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad, welke relatie is beëindigd.
Uit deze relatie is geboren:
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018, hierna te noemen [minderjarige] .
[minderjarige] is op 21 oktober 2019 erkend door de vader.
2.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit. [minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de moeder.
2.3.
De GI is sinds 24 juli 2018 naar aanleiding van huiselijk geweldsincidenten betrokken bij de moeder en [minderjarige] , zowel in een drangkader als in het kader van ondertoezichtstelling.
Op 1 augustus 2022 is [minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld, welke maatregel geldt tot 1 februari 2023.
2.4.
Op 25 november 2018 heeft de vader de moeder zodanig gewurgd dat zij buiten bewustzijn is geraakt. De vader is hiervoor strafrechtelijk veroordeeld.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De oma verzoekt de rechtbank het gezag van de ouders te beëindigen en haar als voogd over [minderjarige] te benoemen, een omgangsregeling vast te stellen tussen [minderjarige] en de vader en een bijzondere curator te benoemen voor [minderjarige] .
3.2.
De moeder en de vader hebben zich hiertegen verweerd.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder beëindigen, indien (a.) een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of (b.) de ouder het gezag misbruikt.
Ontvankelijkheid
4.2.
Op grond van artikel 1:267 lid 1 BW kan beëindiging van het gezag worden uitgesproken op verzoek van de Raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie. Tevens is degene die niet de ouder is en de minderjarige gedurende ten minste een jaar als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van het verzoek indien de Raad niet tot een verzoek overgaat.
4.3.
De oma voldoet aan de eis dat zij een jaar of langer het kind heeft verzorgd. Weliswaar heeft de oma de Raad niet rechtstreeks schriftelijk verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen, maar haar schriftelijk verzoek tot gezagsbeëindiging aan de rechtbank heeft de Raad voor de zitting van 7 juli 2022 bereikt. Op beide zittingen, van 7 juli 2022 en 8 december 2022, heeft de Raad verklaard geen verzoek tot gezagsbeëindiging te zullen indienen. De rechtbank is gelet op deze gang van zaken van oordeel dat de oma kan worden ontvangen in haar verzoek.
Inhoudelijk
4.4.
De oma legt aan haar verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders ten grondslag dat de ouders hun gezag misbruiken. De ouders willen voor [minderjarige] een school in de buurt van de moeder, terwijl de oma, bij wie [minderjarige] het vaakst verblijft, aan de andere kant van de stad woont. Daarnaast weigeren de ouders mee te werken aan buitenschoolse opvang, terwijl de oma dit nodig heeft voor haar werk. Voorts stelt de oma dat er een risico bestaat op klem en verloren raken van [minderjarige] als het gezag van de ouders voortduurt, door de voortdurende conflicten tussen de ouders onderling en ook tussen de vader en de oma. [minderjarige] verblijft al vier jaar bij de oma en niet in geschil is dat het toekomstperspectief van [minderjarige] bij de oma ligt. De ouders zijn niet in staat om stabiliteit te bieden aan het kind. De GI ziet ook dat de oma de stabiele factor is voor [minderjarige] . Als hij bij oma is dan is hij rustig en begeleidbaar.
4.5.
De vader is van mening dat het verzoek moet worden afgewezen. Hij betwist dat het perspectief van [minderjarige] bij de oma ligt. Er geldt momenteel een ondertoezichtstelling en binnen die maatregel moet aan bepaalde doelen worden gewerkt. Het perspectief van een kind ligt wettelijk gezien allereerst bij de ouders, tenzij blijkt dat dit niet mogelijk is. Het onderzoek daarnaar moet worden afgewacht. Vooralsnog ligt het perspectief bij de vader. Dit wordt bevestigd in de rapportage van de Raad, waarin positief over de vader wordt bericht. De vader staat open voor hulpverlening en kan goed voor zijn zoon zorgen. De ouders en de oma zijn het erover eens dat er een andere school voor [minderjarige] moet worden gevonden, maar de vader is het niet eens met de school in de buurt van de oma. Verder is de vader van mening dat de omgang tussen [minderjarige] en de moeder moet worden hervat.
4.6.
De moeder verzoekt het verzoek om gezagsbeëindiging af te wijzen, subsidiair aan te houden. Sinds de indiening van het verzoek om gezagsbeëindiging is de situatie verslechterd tussen partijen. Er is een ondertoezichtstelling uitgesproken en de moeder heeft nu geen omgang meer met [minderjarige] en dat is zorgelijk. Toewijzing van het verzoek is ook niet noodzakelijk gelet op de ondertoezichtstelling. In dat kader wordt gewerkt aan de doelen en dit traject moet op zijn beloop worden gelaten. De gezaghebbende ouders zitten met betrekking tot de zorgen over [minderjarige] op één lijn. De oma, die geen gezag heeft, zegt dat zij [minderjarige] aldoor heeft opgevoed, maar dat doet de rol van de ouders te kort. De relatie en de communicatie tussen de oma, de moeder en de vader moet wel worden verbeterd. Volgens de moeder is de relatie tussen ouders niet meer explosief. De moeder heeft een eigen mening en kan zich zelfstandig uiten en dat motiveren. De ouders respecteren elkaar als gezaghebbend ouder en hebben samen naar scholen voor [minderjarige] gezocht.
4.7.
De GI heeft naar voren gebracht dat er zorgen zijn over [minderjarige] ’s gedrag en zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Qua schoolprestaties komt hij wel goed mee. De GI is het ermee eens dat er een geschiktere school voor [minderjarige] wordt gekozen en is daarover met partijen in overleg. Als men daar op korte termijn niet uitkomt zal de GI een nieuw verzoek om vervangende toestemming voor inschrijving op een school indienen.
De fysieke omgang van de moeder met [minderjarige] is stopgezet op basis van de informatie van de Jellinek kliniek. De moeder vergeet regelmatig afspraken of geeft niet thuis. Ook de begeleider van de moeder heeft aangegeven dat het niet in [minderjarige] ’s belang is om met de moeder te zijn. Zij moet eerst aan zichzelf werken en [minderjarige] moet daar niet de dupe van zijn. De GI gebruikt het overgelegde verslag van Levvel niet, omdat het niet voldoet aan de (kwaliteits)eisen. De GI zal Families First bij alle drie de partijen inzetten om te bekijken hoe zij omgaan met [minderjarige] en wat hij bij hen laat zien. Daarnaast zal Piep zei de muis en het Kabouterhuis worden ingezet. De screening van de oma is ook gepland. Voor alle trajecten bestaan echter wachtlijsten. De GI heeft niet gekozen voor een formele uithuisplaatsing, omdat er geen acuut gevaar is voor het kind. De vader en de oma hebben aangegeven dat zij niet meer met elkaar in gesprek willen, zodat er nu gesprekken met ieder apart worden gehouden, hetgeen ook extra tijd vergt.
4.8.
De Raad heeft naar voren gebracht dat de Raad geen verzoek van de oma tot beëindiging van het gezag van de ouders heeft ontvangen. De Raad is verder van mening dat dit verzoek moet worden afgewezen, omdat de daarvoor benodigde informatie nog niet beschikbaar is. Er is nog geen onderzoek naar gezagsbeëindiging ingesteld. Op dit moment gaat het niet goed gaat met [minderjarige] . Hij zit in een complexe situatie die niet draagbaar is voor hem. Co-ouderschap kan goed werken als ouders redelijk kunnen communiceren, maar als dat niet zo is en een kind laat bepaald gedrag zien, dan is het de vraag of het wonen in twee huizen door het kind gedragen kan worden. Er moet zo snel mogelijk een stabiele situatie komen voor [minderjarige] , die met zijn gedrag laat zien dat hij ondersteuning nodig heeft. Er is dus haast geboden is bij het onderzoek naar zijn woonperspectief. De Raad vindt het verstandig dat Families First, Piep zei de muis en het Kabouterhuis worden ingezet. De bevindingen van die instellingen moeten worden afgewacht.
Wettelijk gezien dient het perspectief van een kind bij de ouders als eerste te worden onderzocht. Pas als de situatie bij de ouders niet stabiel blijkt, dan wordt er naar andere plekken gekeken. De Raad onderkent de grote en belangrijke rol van de oma. Niet staat ter discussie dat de oma een goede plek is voor het kind. Het gaat er echter niet om bij wie het kind het beste kan verblijven. Het criterium is ‘goed genoeg opvoederschap’. Echter, ook indien uit het onderzoek zou blijken dat de ouders niet geschikt zijn om [minderjarige] op te voeden en dat het perspectief bij de oma ligt, dan betekent dat nog niet dat de voogdij automatisch bij de oma zou worden belegd. Partijen kunnen namelijk op dit moment niet met elkaar door één deur. De Raad betwijfelt of de oma het zo kan regelen dat beide ouders in [minderjarige] ’s leven betrokken kunnen zijn. De Raad voorziet dat de voogdij dan bij een instelling zal worden belegd.
De Raad acht het niet nodig een bijzondere curator te benoemen. De benodigde stappen worden in het kader van de ondertoezichtstelling gezet.
De Raad adviseert dat wordt afgewogen wat er op dit moment zwaarder weegt, hoe lang [minderjarige] deze situatie nog aan kan en wat het betekent als hij naar een school gaat waar hij misschien weer weg moet. Er worden dingen van hem gevraagd die hij niet kan en hij heeft ondersteuning nodig. Als er wordt ingezet op het tevreden houden van ouders dan heeft dat ook gevolgen voor het kind.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de oma moet worden afgewezen en overweegt daartoe als volgt.
Duidelijk is dat de oma al sinds de geboorte van [minderjarige] een grote rol bij zijn verzorging heeft en dat zij hem al vier jaar lang een veilige en stabiele thuissituatie biedt, terwijl de vader de eerste twee jaar van [minderjarige] ’s leven weinig betrokken was en de moeder de laatste twee jaar minder betrokken is. Op dit moment woont [minderjarige] de ene week bij de vader en de andere week bij de oma. [minderjarige] heeft contact met de moeder via beeldbellen. [minderjarige] is als hij bij de oma verblijft rustiger en begeleidbaar, zo rapporteert het kinderdagverblijf.
4.10.
De rechtbank begrijpt het verzoek van de oma. [minderjarige] vertoont zorgelijk gedrag en lijkt te bezwijken onder de complexe situatie waarin hij verkeert. Hoewel iedereen het erover eens is dat de huidige situatie te onrustig is voor [minderjarige] en dat hij een andere school moet hebben met kleinere klassen en meer persoonlijke aandacht, wordt er maar steeds geen beslissing genomen. Begrijpelijk is dan ook dat de oma een doorbraak wenst te forceren in de al lang slepende discussie over de nieuwe school en de woonplek. De oma kon daardoor niet anders dan dit verzoek indienen. Echter, gezagsbeëindiging is een zwaar instrument en in dit geval is naar het oordeel van de rechtbank niet aan de daarvoor vereiste criteria voldaan.
De rechtbank volgt niet het standpunt van de oma dat de ouders misbruik maken van hun gezag, door niet mee te gaan in haar voorstellen voor school en buitenschoolse opvang. Met name de vader heeft een reëel belang bij het hebben van een school in zijn omgeving, omdat [minderjarige] ook om de week bij hem verblijft. De GI is op dit moment nog in overleg met partijen om de school uit te kiezen. De argumenten van de vader tegen de buitenschoolse opvang zijn ook niet onredelijk en verdienen bespreking.
4.11.
Dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd is, gelet op de ondertoezichtstelling een gegeven. De rechtbank volgt de Raad in zijn standpunt dat het te vroeg is voor de conclusie dat de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zullen zijn de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen. Het onderzoek daarnaar is nog gaande en de resultaten daarvan moeten worden afgewacht.
Voorts zal uit dit onderzoek moeten blijken of, ook als het perspectief van [minderjarige] bij de oma zou liggen, het wel wenselijk is als zij met het gezag wordt belast. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de relatie / communicatie tussen de oma en de vader de afgelopen tijd verder is verslechterd en dat ook de communicatie/relatie tussen vader en moeder tot hoogoplopende conflicten kan leiden. In dergelijke gevallen verdient het meestal de voorkeur om een neutrale en professionele instantie met de voogdij te belasten.
Omgangsregeling
4.12.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek met betrekking tot omgangsregeling eveneens worden afgewezen. De GI zal in het kader van de ondertoezichtstelling de regie voeren over de omgang tussen [minderjarige] en de moeder.
Bijzondere curator
4.13.
De rechtbank ziet geen aanleiding een bijzondere curator te benoemen, omdat de situatie daarvoor te complex wordt geacht. Er is al heel veel hulpverlening betrokken bij [minderjarige] en een bijzondere curator is ook afhankelijk van de informatie van die hulpverlening. Daarbij is de GI al betrokken bij [minderjarige] en deze gecertificeerde instelling behartigt als eerste de belangen van het kind, voor alle andere belangen. Inschakeling van een bijzondere curator zal daarom naar verwachting van de rechtbank geen grotere voortvarendheid of betere belangenbehartiging opleveren.
4.14.
De raadsman van oma heeft bij de mondelinge behandeling nog opgeworpen dat een uithuisplaatsing tijdens de uitvoering van een ondertoezichtstelling niet meer in een vrijwillig kader kan. Hoewel de raadsman van de oma gezien het bepaalde in artikel 1:265a BW het gelijk aan zijn zijde heeft, ziet de rechtbank ambtshalve geen aanleiding om consequenties te verbinden aan het formele ‘gebrek’ van een uithuisplaatsing; de vader en de moeder accepteren immers zoals beschreven al lang de verzorging door de oma. Duidelijk is dat de GI nog steeds probeert om door middel van overleg tussen betrokkenen tot gezamenlijke beslissingen te komen. Mocht de GI op enig moment wel de huidige zorgregeling in de vorm van een machtiging uithuisplaatsing willen vastleggen en mocht er dan ook nog steeds verschil van mening bestaan met betrekking tot de plaatsing op een school, dan kan de GI eventueel bij een dergelijk verzoek op grond van artikel 1: 265e subsidiair a BW eveneens om het gedeeltelijke gezag vragen ten behoeve van de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, voorzitter tevens kinderrechter, mr. H.P.E. Has en mr. P.B. Martens, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink, griffier, op 20 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).