ECLI:NL:RBAMS:2023:103

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
13/169957-22 en 13/107210-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en wederspannigheid met letsel ten gevolge; belediging van politieagenten

Op 12 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot zware mishandeling en wederspannigheid met letsel ten gevolge, alsook belediging van politieagenten. De zaak betreft twee incidenten: in het eerste incident, op 29 januari 2022, heeft de verdachte met een vuurwapen op de benen van het slachtoffer geschoten, wat resulteerde in verwondingen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van poging tot doodslag, maar wel van poging tot zware mishandeling. In het tweede incident, op 14 februari 2022, verzette de verdachte zich tegen zijn aanhouding door politieagenten, wat leidde tot letsel bij een van hen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan wederspannigheid en belediging van de agenten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd een schadevergoeding van €5.000,- toegewezen aan het slachtoffer van de zware mishandeling en €500,- aan de agent die letsel had opgelopen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/169957-22 (A) + 13/107210-22 (B, ttz gevoegd) (Promis)
Datum uitspraak: 12 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in het Justitieel Complex [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 december 2022.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna respectievelijk aangeduid als zaak A en zaak B.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van der Willigen en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, en mr. B. van Straaten namens de benadeelde partij [naam 1] , naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
In zaak A:
hij op of omstreeks 29 januari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [naam 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 januari 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [naam 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In zaak B:
1
hij op of omstreeks 14 februari 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [naam 2] (brigadier bij de Eenheid Amsterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door
- zich uit de greep van voornoemde [naam 2] los te trekken en/of
- zijn vuisten te ballen en zijn armen in te trekken en/of
- zich met kracht in tegengestelde richting dan de richting waarin voornoemde ambtenaar hem, verdachte, wilde bewegen,
waardoor voornoemde [naam 2] hard ten val is gekomen,
terwijl dit misdrijf en/of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een verwonding aan de elleboog bij die [naam 2] ten gevolge heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 14 februari 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk een ambtena(a)r(en), te weten [naam 2] (Brigadier bij Eenheid Amsterdam) en/of [naam 3] (Hoofdagent bij Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/hen de woorden toe te voegen: "Kut van je moeder" en/of "hoeren kinderen" en/of "kanker op" en/of "jouw kanker moeder", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de in zaak A primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan worden bewezen en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Op basis van het dossier en de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, kan worden vastgesteld dat verdachte in een kleine ruimte met meerdere personen en onder invloed van verdovende middelen, meermalen met een vuurwapen op de benen van het slachtoffer heeft geschoten. Het handelen van verdachte kan naar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als gedragingen die gericht zijn op de dood. Het is een algemene ervaringsregel dat het (meermaals) schieten met een vuurwapen op het lichaam, ook indien alleen op de benen wordt gericht, de aanmerkelijke kans oplevert dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. De kogels hadden immers net zo goed een vitaal orgaan of een slagader in de benen van het slachtoffer kunnen raken. [1] Daarnaast gebeurde dit alles in een kleine ruimte waarin zich meerdere personen bevonden. Gelet op de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, kan het niet anders dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Ook in zaak B heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten, de wederspannigheid en de belediging van twee verbalisanten, kunnen worden bewezen. Het bewijs volgt uit de inhoud van de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten [naam 2] en [naam 3] en de bekennende verklaring van verdachte dat hij de verbalisanten heeft beledigd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor zaak A vrijspraak bepleit van de primair aan verdachte ten laste gelegde poging tot doodslag. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. Weliswaar kan worden vastgesteld dat verdachte met opzet van korte afstand met een vuurwapen naar beneden gericht op de benen van het slachtoffer heeft geschoten, maar dat levert niet een aanmerkelijke kans op de dood op. Voor zover de aanmerkelijke kans op de dood wel aanwezig wordt geacht, blijkt uit het feit dat verdachte op de benen in plaats van op het lichaam of hoofd heeft geschoten, dat hij deze kans niet bewust heeft aanvaard.
Voor de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van zaak B heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide feiten op de tenlastelegging. Voor zover relevant heeft hij daarvoor het volgende naar voren gebracht. Verdachte heeft vanaf zijn eerste verhoor stellig ontkend dat hij zich tegen zijn aanhouding heeft verzet. Volgens hem is het juist de verbalisant geweest die hem eerst en zonder legitieme aanleiding heeft mishandeld. De camerabeelden van het tankstation hadden hierover uitsluitsel kunnen geven. Omdat de politie die niet tijdig heeft opgevraagd en de beelden inmiddels zijn vernietigd, is dit niet meer mogelijk. Daarbij komt dat alleen verbalisant [naam 2] heeft verklaard over de aanhouding van verdachte. De verklaring van [naam 2] staat tegenover die van verdachte. Gelet op de omstandigheden in deze zaak is dat niet voldoende voor een bewezenverklaring. Dat geldt vooral omdat [naam 2] zelf benadeelde partij is in deze zaak en om die reden met zijn bevindingen voorzichtig moet worden omgesprongen. Blijkbaar heeft [naam 2] een bepaalde opbrengtechniek niet juist toegepast, is hij daardoor ten val gekomen en heeft hij daarbij letsel opgelopen.
Daarnaast had verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de belediging van beide verbalisanten, maar betrof dit slechts een reactie op het buitenproportionele geweld dat tegen hem was gebruikt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Zaak A
Op basis van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte meermalen vanaf korte afstand met een vuurwapen gericht op de benen van
[naam 1] heeft geschoten en hem daarbij in zijn benen heeft geraakt. [naam 1] heeft als gevolg hiervan twee wonden ter hoogte van zijn linker enkel, twee wonden in zijn rechter bovenbeen en een wond in zijn rechter onderbeen opgelopen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat hier geen sprake is van poging doodslag. De kans dat verdachte, door vanaf korte afstand gericht schieten op de benen van aangever, hem potentieel dodelijk letsel zou toebrengen, is naar het oordeel van de rechtbank niet aanwezig. Daarom kan niet worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [naam 1] en wordt hij vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging doodslag.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich met het schieten op zijn benen schuldig heeft gemaakt aan een poging [naam 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
4.3.2.
Zaak B
Op basis van de inhoud van het proces-verbaal van 15 februari 2022 stelt de rechtbank vast dat verdachte zich aan de staandehouding door verbalisanten [naam 2] en [naam 3] probeerde te onttrekken. Dit gebeurde nadat hij de auto die hij bestuurde als gevolg van een stopteken van deze politieambtenaren tot stilstand had gebracht, op de vlucht sloeg toen de politieambtenaren de auto wilden controleren. Daarnaast is komen vast te staan dat verdachte al snel zijn vluchtpoging staakte en zich tegen de daarop volgende aanhouding door verbalisant [naam 2] heeft verzet, dat zij vervolgens samen ten val zijn gekomen en dat verbalisant [naam 2] hierdoor letsel aan zijn elleboog heeft opgelopen. Dit letsel kan daarom als rechtstreeks gevolg van het verzet van verdachte worden aangemerkt.
De verweren dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat verbalisant [naam 2] niet op zijn woord kan worden geloofd en buitenproportioneel geweld tegen verdachte heeft gebruikt (en dus, zo begrijpt de rechtbank, niet handelde in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening), worden verworpen. Voor de stelling van verdachte dat hij zich - anders dan de verbalisanten hebben verklaard - niet tegen zijn aanhouding verzette en dat verbalisant [naam 2] buitenproportioneel geweld tegen hem gebruikte, biedt het dossier geen enkel aanknopingspunt. Uit het dossier komt juist naar voren dat verdachte op verschillende manieren heeft geprobeerd om aan de politie te ontkomen. De rechtbank heeft daarom geen reden om te twijfelen aan de inhoud van de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van verbalisanten [naam 2] en [naam 3] . De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte verbalisanten [naam 2] en [naam 3] heeft beledigd gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, zoals onder 2 ten laste gelegd. De woorden die verdachte heeft geuit: "kut van je moeder", "hoeren kinderen", "kanker op", "jouw kanker moeder" hebben op zich al een beledigende strekking. Ook de context waarin deze zijn geuit, namelijk tegen politieambtenaren na een vluchtpoging en vervolgens verzet bij aanhouding, maakt dat deze woorden kunnen worden gekwalificeerd als beledigingen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging dat het schelden van verdachte enkel uit boosheid vanwege een onrechtvaardige en buitenproportionele actie van de politieambtenaren moeten worden opgevat en daarom geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de belediging van die politieambtenaren.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A:
op 29 januari 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een vuurwapen een aantal kogels heeft afgevuurd in de richting van die [naam 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B:
1
op 14 februari 2022 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar,
[naam 2] (brigadier bij de Eenheid Amsterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door:
- zich uit de greep van voornoemde [naam 2] los te trekken en
- zijn vuisten te ballen en zijn armen in te trekken en
- zich met kracht in tegengestelde richting dan de richting waarin voornoemde
ambtenaar hem, verdachte, wilde bewegen, waardoor voornoemde [naam 2] hard ten val is gekomen, terwijl dit misdrijf en de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een verwonding aan de elleboog bij die [naam 2] ten gevolge heeft gehad;
2
op 14 februari 2022 te Amsterdam, opzettelijk ambtenaren te weten [naam 2] (Brigadier bij Eenheid Amsterdam) en [naam 3] (Hoofdagent bij Eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Kut van je moeder" en "hoeren kinderen" en "kanker op" en "jouw kanker moeder".

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Bij het formuleren van deze strafeis heeft de officier van justitie in het bijzonder rekening gehouden met de ernst van het in zaak A tenlastegelegde feit, de poging doodslag.
De aanleiding voor het gebruik van het vuurwapen door verdachte is onduidelijk gebleven en er is sprake van blijvende fysieke en mentale schade bij het slachtoffer.
Het vuurwapengeweld in Amsterdam is een groot probleem en daar is deze zaak een voorbeeld van. Strafverzwarend telt mee dat verdachte een uitgebreid strafblad heeft en recent is veroordeeld voor het bezit van een vuurwapen. Anderzijds heeft verdachte op de zitting verantwoordelijkheid voor zijn gedrag genomen, zijn spijt betuigd en zich bereid getoond mee te werken aan het lopende toezicht door de reclassering om zijn leven te kunnen beteren. Daarom wordt gevorderd dat een deel van de straf voorwaardelijk wordt opgelegd.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft in het kader van het strafmaatverweer gewezen op het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) van 1 jaar gevangenisstraf voor het toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met een wapen niet zijnde een vuurwapen, omdat de categorie toebrengen zwaar lichamelijk letsel met een vuurwapen niet bestaat. Ook is gewezen op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Daarnaast heeft de raadsman verzocht geen voorwaardelijk deel of minimaal een derde van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Zo wordt voorkomen dat verdachte met de huidige regeling voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling met een deels voorwaardelijke straf zwaarder wordt gestraft dan in het geval hem een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd.
Ook is verzocht – in het geval van een bewezenverklaring van feit 2 in zaak B – in de strafmaat rekening te houden met de verklaring van verdachte dat de belediging van de verbalisanten een reactie was op het geweld dat de politie tegen hem heeft gebruikt en verdachte voor dit feit schuldig te verklaren, maar geen straf op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, wederspannigheid en belediging van twee politieagenten. Het zwaartepunt voor de op te leggen straf ligt bij het eerste feit.
Verdachte en het slachtoffer zijn bekenden van elkaar. Verdachte bevond zich met een aantal personen in de woonkamer van het slachtoffer, waar zij met elkaar lachgas en cocaïne hadden gebruikt. Op enig moment heeft verdachte zonder concrete aanleiding een vuurwapen op het slachtoffer gericht. Hij wist dat het wapen was doorgeladen en heeft meermalen op de benen van het slachtoffer geschoten. Het slachtoffer is meermalen in beide benen geraakt. Hij is geopereerd, maar niet alle kogelresten konden worden verwijderd. Met zijn lichtvaardige gedrag heeft verdachte het slachtoffer blijvend letsel toegebracht, zowel fysiek als mentaal. Voor dit feit is enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende reactie.
Bij het bepalen van de duur van de vrijheidsbenemende straf neemt de rechtbank in aanmerking dat vuurwapengeweld een toenemend probleem is in Amsterdam en dat enkel voor het bezit van een vuurwapen in een woning in de regel al maandenlange gevangenisstraffen worden opgelegd. Omdat verdachte ook daadwerkelijk het slachtoffer heeft beschoten en verwond, ziet de rechtbank aanleiding om, ondanks dat in onderhavig geval sprake is van een poging zware mishandeling, de oriëntatiepunten van het LOVS voor het toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen), te weten twaalf maanden gevangenisstraf, als uitgangspunt te hanteren.
Niet alleen verdachte, maar de samenleving moet duidelijk worden gemaakt dat vuurwapengeweld niet wordt getolereerd.
Persoon verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 19 september 2022. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor het plegen van geweldsdelicten, maar wel in 2020 is veroordeeld voor – onder meer – het voorhanden hebben van een vuurwapen, wederspannigheid en belediging van een ambtenaar in functie. Deze veroordelingen en het feit dat verdachte nog in een proeftijd liep ten tijde van de bewezenverklaarde feiten hebben hem er niet van weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. Dat weegt de rechtbank strafverzwarend mee.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 14 juni 2022 en het reclasseringsadvies van GGZ Fivoor van 21 september 2022. Hieruit volgt dat verdachte een licht verstandelijke beperking heeft en dat zijn middelengebruik hem beperkt een stabiel leven op te bouwen. Zijn sociale netwerk in Amsterdam is een criminogene factor en er is sprake van een delictpatroon in het medeplegen van vermogens- en geweldsdelicten. Het recidiverisico wordt hoog ingeschat.
Verdachte staat sinds 2019 in het kader van twee eerder opgelegde voorwaardelijke straffen onder toezicht van de reclassering. Dat toezicht loopt tot mei respectievelijk augustus 2023. Het plan van aanpak van de twee lopende toezichten is nog steeds passend en de reclassering ziet geen aanleiding om andere interventies te adviseren. Door verschillende aanhoudingen en voorarrest is het toezicht echter nog niet van de grond gekomen. De reclassering acht voortzetting van behandeling en begeleiding wel van belang om de kans op recidive te beperken.
Verdachte valt ook onder de Top600 van Amsterdam. In het kader van deze aanpak is ingezet op de begeleiding van verdachte, maar die heeft tot op heden nog niet geleid tot een constructieve samenwerking en gedragsverandering. Naast zorgen op de leefgebieden, zijn er ook zorgen omtrent de lachgasverslaving van verdachte. Ook tijdens detentie heeft verdachte softdrugs gebruikt en heeft hij zich niet bereid getoond daarmee te willen stoppen. Al met al ziet de reclassering geen reden om verdachte nogmaals een deels voorwaardelijke straf op te leggen en adviseert daarom hem in de onderhavige zaak af te straffen.
Op de zitting heeft verdachte de rechtbank verzocht hem nog een kans te geven om zijn leven te beteren en hem een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen. Volgens verdachte zou het contact met de reclassering inmiddels wel weer goed verlopen, kan hij na detentie werken in een fabriek en wil hij stoppen met het gebruik van cannabis.
Strafmaat
Alles overwegend acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
De straf is lager dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank de poging doodslag niet heeft bewezen.
Met de reclassering ziet de rechtbank geen reden om opnieuw voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden op te leggen. Uit het strafblad van verdachte en de rapportage van de reclassering blijkt dat een stok achter de deur, ook als deze een forse gevangenisstraf betreft, verdachte er niet van weerhoudt opnieuw strafbare feiten te plegen. Wat de rechtbank betreft heeft verdachte al voldoende kansen gehad en is het aan hemzelf te wijten dat hij deze niet eerder heeft benut.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
De vordering van de benadeelde partij [naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert € 385,- aan vergoeding van materiële schade en € 40.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Materiële schade
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van dit deel van de vordering.
De verdediging heeft bepleit dat de gevorderde materiële schade moet worden afgewezen, omdat onvoldoende is onderbouwd dat het eigen risico is aangewend als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank volgt dit verweer, maar verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. Dat medische kosten zijn gemaakt en door de verzekering van het slachtoffer zijn vergoed, staat vast. Het slachtoffer is namelijk met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht en is geopereerd. Of het eigen risico is verbruikt als gevolg van dit ziekenvervoer en de medische ingreep, is echter niet onderbouwd. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij heeft vier verwondingen aan zijn been opgelopen, is geopereerd en de littekens van de wonden zullen zichtbaar blijven. In zijn been zit nog een stuk metaal van de tafel die is geraakt door de kogel en in zijn been terecht is gekomen.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot matiging van het gevorderde bedrag aan immateriële schade tot € 20.000,-. De verdediging heeft de hoogte van de vordering op de zitting betwist en verzocht het toe te wijzen bedrag sterk te matigen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden ziet de rechtbank reden om aansluiting te zoeken bij letselcategorie 3 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, te weten fysiek letsel met blijvende hinderlijke beperkingen in het dagelijks beroeps- of bedrijfsmatig functioneren (of een daaraan gelijk te stellen activiteit) en begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 5.000,- (zegge vijfduizend euro).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het op dit moment onvoldoende is onderbouwd en onduidelijk is wat de ernst van het letsel op termijn zal zijn en welke overige (psychische) gevolgen het bewezenverklaarde voor hem heeft. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.000,- (zegge vijfduizend euro).
9.2.
De vordering van de benadeelde partij [naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert € 500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren bij vrijspraak. [naam 2] heeft immers buitenproportioneel gehandeld bij de aanhouding van verdachte en daarom kan niet worden vastgesteld dat een rechtstreeks verband bestaat tussen zijn letsel en het handelen van verdachte.
De rechtbank heeft de in zaak B ten laste gelegde feiten bewezen verklaard en stelt vast dat door deze feiten aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en in zijn eer en goede naam is aangetast.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, vindt de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding ter hoogte van € 500,- (zegge vijfhonderd euro) billijk en wijst deze in zijn geheel toe.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de in zaak B bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 500,- (zegge vijfhonderd euro).

10.Beslag

Onder verdachte zijn in zaak A de volgende voorwerpen in beslag genomen:
STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022018889-6146449);
1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146502);
1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146503);
1 STK projectiel (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146504);
1 STK projectiel (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146505);
1 STK Huls (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146506);
1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146508);
1 STK Speelgoed (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146480);
1 STK Speelgoed (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146481);
1 STK Speelgoed (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146483);
1 STK Speelgoed (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146484);
1 STK Speelgoed (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146486);
1 STK Speelgoed (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146489;
1 STK Speelgoed (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146491);
1 STK Fust (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146477);
1 STK Fust (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146469).
Onttrekking van het verkeer
Nu met behulp van de voorwerpen 1 t/m 7 het bewezen geachte is begaan en deze van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Voor de overige in beslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen (8 t/m 16) gelast de rechtbank de bewaring ten behoeve van de rechthebbende.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33b, 33c, 36f, 45, 57, 63, 181, 266, 267 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A subsidiair en in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
poging tot zware mishandeling.
Zaak B onder 1:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf en de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Zaak B onder 2:
eenvoudige belediging, aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 1] toe tot een bedrag van
€ 5.000,-(zegge vijfduizend euro) aan vergoeding immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade
(29 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] aan de Staat
€ 5.000,-(zegge vijfduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 januari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [naam 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 2] toe tot een bedrag van
€ 500,-(zegge vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 februari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 2] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 2] aan de Staat
€ 500,-(zegge vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 februari 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2022018889-6146449);
  • 1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146502);
  • 1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146503);
  • 1 STK projectiel (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146504);
  • 1 STK projectiel (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146505);
  • 1 STK Huls (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146506);
  • 1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146508).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • 1 STK Speelgoed (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146480);
  • 1 STK Speelgoed (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146481);
  • 1 STK Speelgoed (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146483);
  • 1 STK Speelgoed (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146484);
  • 1 STK Speelgoed (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146486);
  • 1 STK Speelgoed (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146489;
  • 1 STK Speelgoed (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146491);
  • 1 STK Fust (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146477);
  • 1 STK Fust (Omschrijving: PL1300-2022018889-G6146469).
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 januari 2023.
Bijlage – [----]

Voetnoten

1.Rechtbank Noord-Holland 24 juli 2019, ECLI:NL:RBNHO:2019:6433.