ECLI:NL:RBAMS:2023:1009

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
22/2691
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake NOW-1 aanvraag

In deze zaak heeft eiseres, een Amsterdamse onderneming, beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de afwijzing van haar aanvraag voor een definitieve tegemoetkoming op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1). Het primaire besluit van het Uwv, gedateerd 13 januari 2022, stelde dat eiseres het ontvangen voorschot van € 26.697,- moest terugbetalen. Eiseres stelde dat zij op 12 februari 2022 een bezwaarschrift had verzonden, maar het Uwv verklaarde dit niet te hebben ontvangen. De rechtbank heeft op 1 februari 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren.

De rechtbank heeft beoordeeld of het Uwv het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres voerde aan dat het bezwaarschrift mogelijk niet op de juiste plek binnen het Uwv was aangekomen, maar de rechtbank oordeelde dat het aan eiseres was om aan te tonen dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden. Aangezien eiseres dit niet kon onderbouwen, concludeerde de rechtbank dat het Uwv terecht had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was. De rechtbank benadrukte dat het Uwv niet verplicht was om zelf navraag te doen bij eiseres over een mogelijk bezwaar, vooral omdat het Uwv niet op de hoogte was van eerdere correspondentie van eiseres met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is gedaan door mr. M.W. Speksnijder en is openbaar uitgesproken op 23 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2691

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

( [gem. eiseres] ),
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (Uwv)
( [gem. verweerder] ).

Inleiding

1.1
Met het primaire besluit van 13 januari 2022 heeft het Uwv de aanvraag van eiseres om een definitieve tegemoetkoming op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1) afgewezen en besloten dat eiseres het door haar ontvangen voorschot van € 26.697,- moet terugbetalen.
1.2
Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit heeft het Uwv met het bestreden besluit van 9 mei 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het Uwv het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert in de eerste plaats aan dat zij op 12 februari 2022 een bezwaarschrift heeft gestuurd naar het Uwv. Dit is mogelijk niet op de juiste plek terecht gekomen binnen het Uwv, omdat eiseres het standaard correspondentieadres van het Uwv heeft gebruikt en niet het adres dat vermeld staat in de bezwaarclausule. Dit is volgens eiseres echter geen reden om haar bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Het Uwv had het bezwaarschrift intern moeten doorsturen en/of navraag moeten doen bij eiseres. Eiseres heeft namelijk op regelmatige basis contact met het Uwv en het Uwv had kunnen weten dat zij bezwaar wilde maken. Eiseres heeft bij uitblijven van een reactie van het Uwv zelf contact opgenomen en het bezwaarschrift, kort na afloop van de bezwaartermijn, vervolgens opnieuw toegestuurd. Verder voert eiseres aan dat zij ook bezwaar heeft gemaakt bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (het ministerie). Ook om die reden had het Uwv volgens eiser bekend moeten zijn met zijn bezwaar.
Toetsingskader
4. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is zes weken vanaf de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [1] Voor een besluit zoals hier aan de orde, vindt bekendmaking plaats door toezending of uitreiking aan eiseres. [2] Een bezwaarschrift is tijdig ingediend, als het voor het einde van de termijn is ontvangen of als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. [3] Een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. [4]
Beoordeling van de ontvankelijkheid
5.1
Niet in geschil is dat het besluit van 13 januari 2022 op dezelfde dag aan eiseres is verzonden. Dat betekent dat de bezwaartermijn liep tot en met 24 februari 2022. Eiseres stelt dat zij haar bezwaarschrift op 12 februari 2022 per gewone post aan het Uwv heeft verzonden. Het Uwv stelt dit bezwaarschrift niet te hebben ontvangen, althans niet eerder dan als bijlage bij de brief van eiseres van 28 maart 2022, die blijkens het poststempel op 29 maart 2022 – en dus na afloop van de bezwaartermijn – bij het Uwv is aangekomen. Dat het bezwaarschrift van 12 februari 2022 is gericht aan een ander postbusadres dan vermeld in de bezwaarclausule, kan hiervan volgens het Uwv niet de oorzaak zijn. Indien het bezwaarschrift door een andere afdeling van het Uwv zou zijn ontvangen, dan zou dit zichtbaar zijn geweest in het centrale postregistratiesysteem van het Uwv en zou het bezwaarschrift intern zijn doorgestuurd.
5.2
Het is vaste rechtspraak dat het in een geval als deze, waarin de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden poststuk niet heeft ontvangen, aan de verzender is om aannemelijk te maken dat het poststuk op tijd ter post is bezorgd. [5] Eiseres heeft dit op geen enkele wijze gedaan en haar gemachtigde heeft desgevraagd ter zitting verklaard dit ook niet te kunnen onderbouwen. De rechtbank concludeert dan ook dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres het bezwaarschrift daadwerkelijk op tijd ter post heeft bezorgd. Dat sprake is van feiten of omstandigheden die maken dat eiseres geen verwijt kan worden gemaakt van de overschrijding van de bezwaartermijn, of deze anderszins verschoonbaar te achten, is gesteld noch gebleken. Op het Uwv rustte ook niet de verplichting om zelf bij eiseres na te vragen of zij mogelijk bezwaar had gemaakt of wenste te maken, temeer nu het Uwv voor 29 maart 2022 niet op de hoogte was van de brief van 27 oktober 2021 van eiseres aan het ministerie.
5.3
Ook de brief van 27 oktober 2021 van eiseres aan het ministerie kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als ontvankelijk bezwaarschrift tegen het besluit van 13 januari 2022. Zelfs als het ministerie deze brief als bezwaarschrift had moeten doorsturen naar het Uwv, dan is dit te vroeg – ruimschoots voor het primaire besluit van 13 januari 2022 – ingediend en om die reden niet-ontvankelijk. Een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift is namelijk alleen ontvankelijk als het betreffende besluit al wel tot stand was gekomen, of nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit al wel het geval was. [6] De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting verklaard dat hem duidelijk was dat het Uwv, op basis van de door het ministerie vastgestelde omzet, nog een besluit zou nemen over de definitieve vaststelling (waartegen hij bezwaar zou kunnen maken bij het Uwv) en dat dit besluit op 27 oktober 2021 dus nog niet tot stand was gekomen.
5.4
Dit betekent dat het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 13 januari 2022 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Speksnijder, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 en artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 6:11 van de Awb.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 september 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8426.
6.Artikel 6:10, eerste lid, van de Awb.