ECLI:NL:RBAMS:2022:942

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
13/752174-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaat en voldoende omschrijving van feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 januari 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het District Court of Lublin in Polen. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 1 jaar en 6 maanden, waarvan nog 9 maanden en 16 dagen resteren. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de vereisten van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, waaronder de genoegzaamheid van de omschrijving van de feiten in het EAB. De raadsman stelde dat de feiten niet voldoende waren omschreven, maar de rechtbank oordeelde dat de omschrijving voldeed aan de eisen van de OLW. Ook werd de vraag van de gelijkstelling met een Nederlander behandeld, waarbij de rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet aan de vereisten voldeed.

Daarnaast werd er gediscussieerd over de rechtsstaat in Polen en of dit invloed had op de overlevering. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de behandeling aan te houden, aangezien het vonnis dat ten grondslag ligt aan het EAB van vóór de ingrijpende wijzigingen in de Poolse rechterlijke organisatie was. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat aan alle eisen van de OLW was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752174-21 (EAB II)
RK nummer: 21/5619
Datum uitspraak: 20 januari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 oktober 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 oktober 2021 door
the District Court of Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1995,
opgegeven verblijfplaats: [verblijfadres] ,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 17 november 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 november 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Habib, als waarnemer voor
mr. T. Kocabas, beiden advocaat te Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op 17 november 2021 voor onbepaalde tijd aangehouden.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen en tevens met zestig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met zestig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Zitting 20 januari 2022
De behandeling van de vordering is, met instemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon, in gewijzigde samenstelling voortgezet op de openbare zitting van 20 januari 2022 in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgmentvan de
Disctrict Court of Lublinvan 27 april 2016 (referentie IV K 389/15).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 9 maanden en 16 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.2
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat het feit zoals vermeld in het EAB niet genoegzaam is omschreven, nu het tijdstip waarop het feit gepleegd zou zijn niet duidelijk uit de feitenomschrijving blijkt. Het EAB spreekt namelijk van een
“not defined period of time, for a few days until July 28th, 2015.”
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het voldoende duidelijk is
waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld en dat aan de vereisten van de genoegzaamheid is voldaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Uit het EAB blijkt dat dat de opgeëiste persoon is veroordeeld voor het in Lublin gedurende enkele dagen – tot 28 juli 2015 – bezitten van 69,32 gram hasj. Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van deze omschrijving – waarin de genoemde periode slechts enkele dagen beslaat en een einddatum wordt genoemd – duidelijk waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd en voldoet de omschrijving aan de vereisten van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, OLW.
Het verweer treft geen doel.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat hij met een Nederlander kan worden gelijkgesteld. Om die reden dient ingevolge artikel 6a OLW de overlevering te worden geweigerd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt omdat de opgeëiste persoon niet met een Nederlander kan worden gelijkgesteld.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet de opgeëiste persoon ingevolge artikel 6a, negende lid, OLW onder meer aantonen dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Naar het oordeel van de rechtbank onderbouwen de in dat verband door de opgeëiste persoon overgelegde stukken dit niet.
Het verweer slaagt niet.

6.Poolse rechtsstaat

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat Polen feitelijk afstand heeft gedaan van
de Europese rechtsorde en de zaak daarom dient te worden aangehouden op grond van artikel 11 OLW, in afwachting van de antwoorden op door de rechtbank Amsterdam gestelde prejudiciële vragen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de hervormingen in Polen spelen sinds het voorjaar van 2017. Het vonnis in deze zaak is van voor die tijd, namelijk 2016. Er is daarom geen reden om de behandeling van de vordering aan te houden in afwachting van beantwoording van de prejudiciële vragen.
Oordeel van de rechtbank
Naar de rechtbank begrijpt doelt de raadsman op de ingrijpende wijzigingen ten aanzien van de rechterlijke organisatie in Polen en de gevolgen daarvan, die zich hebben voorgedaan vanaf het najaar van 2017.
Nu het vonnis dat ten grondslag ligt aan het EAB in deze zaak van vóór die tijd is, namelijk van april 2016, ziet de rechtbank geen aanleiding om de behandeling van de vordering in deze zaak aan te houden op grond van artikel 11 OLW. De enkele stelling dat Polen feitelijk afstand heeft gedaan van de Europese rechtsorde leidt niet tot een ander oordeel.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.
In gevallen als deze, waarin tegen dezelfde opgeëiste persoon ook een vervolgings-EAB is uitgevaardigd en de behandeling van de vordering is aangehouden in afwachting van een arrest van het Hof van Justitie – namelijk het EAB met parketnummer 13/751835-21 – , ligt de machtiging van de rechtbank aan de officier van justitie om de feitelijke overlevering te bewerkstelligen [1] pas besloten in de einduitspraak met betrekking tot dat vervolgings-EAB (behoudens eerdere intrekking van dat vervolgings-EAB of van de met betrekking tot dat EAB gedane vordering als bedoeld in artikel 23, tweede lid, OLW).

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District Court of Lublin(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 januari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam, 25 november 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5778.