ECLI:NL:RBAMS:2022:941

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
13/752295-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

Op 3 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Piotrków Trybunalski Regional Court in Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van 1 jaar en 8 maanden, waarvan nog 1 jaar, 7 maanden en 28 dagen resteert. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procedure in hoger beroep beoordeeld. De verdediging stelde dat het EAB niet genoegzaam was, omdat de hoeveelheid cannabis niet was gespecificeerd, maar de rechtbank oordeelde dat de omschrijving in het EAB voldoende was om de overlevering toe te staan. De rechtbank heeft ook de evenredigheid van de overlevering beoordeeld en vastgesteld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een beroep op onevenredigheid zouden rechtvaardigen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752295-21 (EAB II)
RK nummer: 21/6516
Datum uitspraak: 3 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 september 2021 door de
Piotrków Trybunalski Regional Court(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 januari 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A. Kaarls, advocaat te Den Haag, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final judgmentvan de
Bełchatów District Courtvan 20 december 2018 (II K 457/16),
modified with the judgment of Piotrków Trybunalski Regional Courtvan 20 december 2019 (IV Ka 566/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 7 maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest van
the Piotrków Trybunalski Regional Court.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1
Reikwijdte van artikel 12 OLW
Uit de in het EAB onder rubriek D verstrekte informatie leidt de rechtbank af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld en de straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1] Alleen de procedure in hoger beroep bij
Piotrków Trybunalski Regional Courtvalt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
3.1.2
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid
Uit de in het EAB onder rubriek D verstrekte informatie en hetgeen de opgeëiste persoon heeft verklaard, volgt echter dat een door hem gemachtigde advocaat ter zitting in hoger beroep zijn verdediging heeft gevoerd. Aldus is er sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, aanhef en onder b, OLW.
Het bovenstaande betekent dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing is.
3.2
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering gedeeltelijk moet worden geweigerd. Het EAB is ten aanzien van het eerste strafbare feit, namelijk het bezit van een onbekende hoeveelheid cannabis, niet genoegzaam omdat niet kan worden getoetst om hoeveel cannabis het daadwerkelijk ging. Hierdoor kan de dubbele strafbaarheid niet getoetst worden. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de zaak zou moeten worden aangehouden om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is en de overlevering moet worden toegestaan. Bezit van cannabis is – in welke hoeveelheid dan ook – dubbel strafbaar en het betreft een executie-EAB, dus de opgeëiste persoon is hier al voor veroordeeld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Het EAB bevat in onderdeel E onder II een concrete en gedetailleerde omschrijving van onder meer de datum en de pleegplaats van het strafbare feit. Het is daardoor voldoende duidelijk waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld. Dat er geen concrete hoeveelheid cannabis in het EAB wordt genoemd, doet daar niet aan af. De rechtbank acht de omschrijving genoegzaam en ziet geen aanleiding de zaak aan te houden om hierover vragen te stellen.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Evenredigheid

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eisen van proportionaliteit zijn genegeerd met het uitvaardigen van dit EAB, omdat het mogelijk om een zeer geringe hoeveelheid cannabis gaat. Dat maakt het EAB onevenredig. EAB’s zijn niet bedoeld voor dergelijke kleine zaken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat er sprake is van stelselevenredigheid.
Oordeel van de rechtbank
Voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. Uitzonderlijke omstandigheden doen zich in het onderhavige geval niet voor.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.
In gevallen als deze, waarin tegen dezelfde opgeëiste persoon ook een vervolgings-EAB is uitgevaardigd en de behandeling van de vordering is aangehouden in afwachting van antwoorden op nadere vragen – namelijk het EAB met parketnummer 13/751367-21 – , ligt de machtiging van de rechtbank aan de officier van justitie om de feitelijke overlevering te bewerkstelligen [2] pas besloten in de einduitspraak met betrekking tot dat vervolgings-EAB (behoudens eerdere intrekking van dat vervolgings-EAB of van de met betrekking tot dat EAB gedane vordering als bedoeld in artikel 23, tweede lid, OLW).

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 en 11 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Piotrków Trybunalski Regional Court(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 3 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
2.Rechtbank Amsterdam, 25 november 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5778.