ECLI:NL:RBAMS:2022:921

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
13/231635-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding en seksueel corrumperen van een minderjarige

Op 4 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding en seksueel corrumperen van een minderjarige. De zaak kwam voort uit een incident op 10 augustus 2020 in Amsterdam, waar de verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan het dwingen van een minderjarig meisje tot het dulden van ontuchtige handelingen en het tonen van zijn geslachtsdeel. Tijdens de zitting op 21 januari 2022 heeft de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Stronkhorst, hun verweer hebben gevoerd. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de benadeelde partij, alsook de getuigenverklaringen, zorgvuldig gewogen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 augustus 2020 in een supermarkt in Amsterdam de minderjarige [slachtoffer] heeft geconfronteerd met seksuele handelingen, wat leidde tot psychische schade bij het slachtoffer. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en de verklaringen van de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 40 uur. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij, die in totaal € 2.145,52 bedraagt, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/231635-20
Datum uitspraak: 4 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1960 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Stronkhorst, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat de benadeelde partij, [benadeelde partij] , en haar gemachtigde [naam 1] van Stichting Slachtofferhulp Nederland naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van wat de hulpverlener van verdachte,
[naam hulpverlener] , naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich op 10 augustus 2020 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1.aanranding van [benadeelde partij] ;
2.seksueel corrumperen van [slachtoffer] ( [geboortedatum] ) (primair) dan wel schennis van de eerbaarheid op een niet voor het openbaar verkeer bestemde openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar (subsidiair).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het eerste feit en het onder feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie baseert zijn oordeel met betrekking tot het onder feit 2 primair ten laste gelegde op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en op de bekennende verklaring van verdachte. Verdachte heeft onder andere verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) een minderjarig meisje was en dat hij niet alleen zijn geslachtsdeel heeft getoond aan [slachtoffer] , maar ook aan zijn geslachtsdeel heeft gekrabd en er mee heeft staan ‘klooien.’
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 primair ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat uit de verklaring van [slachtoffer] niet kan worden afgeleid dat verdachte heeft geprobeerd haar aandacht te trekken. Ook heeft verdachte ontkend dat hij zijn handelingen voor seksuele doeleinden heeft verricht. Daarom is niet voldaan aan de onder feit 2 primair ten laste gelegde bestanddelen ‘ertoe bewegen’ en ‘ontuchtig oogmerk.’ Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte.
Met de officier van justitie acht de rechtbank het onder 2 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt het volgende.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte [slachtoffer] er niet toe heeft bewogen om getuige te zijn van seksuele handelingen. Verdachte heeft zelf op zitting verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] een minderjarig meisje was. Verdachte heeft op zitting ook verklaard dat hij aan zijn geslachtsdeel heeft gekrabd, zijn geslachtsdeel uit zijn broek heeft gehaald en zijn geslachtsdeel uit zijn broek heeft laten hangen. [slachtoffer] heeft bovendien verklaard dat verdachte haar heeft aangekeken, terwijl hij zijn geslachtsdeel uit zijn broek haalde en deze uit zijn broek liet hangen. De rechtbank vindt dat verdachte [slachtoffer] met zijn handelingen ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen en verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
De verdediging heeft ook aangevoerd dat verdachte heeft ontkend dat hij de handelingen voor seksuele doeleinden heeft verricht. Verdachte heeft op zitting echter verklaard dat zijn seksverslaving hem op 10 augustus 2020 hebben bewogen tot het plegen van de handelingen waarvan hij wordt beschuldigd. Gelet op de verklaring van verdachte verwerpt de rechtbank ook dit verweer van de verdediging.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
1.op 10 augustus 2020 te Amsterdam door een andere feitelijkheid, [benadeelde partij] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, doordat hij in de Albert Heijn in de richting van die [benadeelde partij] is gelopen en naast die [benadeelde partij] is neergeknield en vervolgens met zijn rechterhand met kracht van voor van de schaamlippen naar achteren in de richting van de billen van die [benadeelde partij] is getrokken;
2 primair.op 10 augustus 2020 te Amsterdam [slachtoffer] , geboren op 27 maart 2006, waarvan verdachte wist dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen door in het bijzijn van die [slachtoffer] aan zijn geslachtsdeel te krabben en de gulp van zijn, verdachte's, broek te openen en zijn geslachtsdeel te voorschijn te halen en uit zijn broek te laten hangen en te spelen met zijn ontblote geslachtsdeel en zijn ontblote geslachtsdeel te tonen aan die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor feit 1 en feit 2 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarbij moeten de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsadvies van 25 februari 2021 worden opgelegd. De officier van justitie heeft ook gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis bij het niet uitvoeren van de taakstraf. Tot slot moet het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte worden opgeheven.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte voor feit 1 en feit 2 subsidiair een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van één jaar. De verdediging heeft bovendien verzocht om geen ambulante behandeling bij [de kliniek] op te leggen als bijzondere voorwaarde, omdat verdachte zijn behandeling bij [de kliniek] vrijwillig wil afronden. De verdediging heeft ook verzocht om aan verdachte een taakstraf van 40 uur op te leggen, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Tot slot moet het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte worden opgeheven.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals daarvan op zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ) doordat hij zijn hand op haar schaamlippen heeft gelegd en haar schaamlippen naar achteren heeft getrokken in de richting van haar billen. De aanranding heeft plaatsgevonden in een supermarkt waar meerdere mensen boodschappen aan het doen waren. Uit de slachtofferverklaring die [benadeelde partij] op zitting heeft voorgelezen, is gebleken dat het feit veel psychische gevolgen heeft gehad voor [benadeelde partij] . Het feit heeft symptomen veroorzaakt die horen bij een Posttraumatische Stressstoornis (PTSS), zoals paniekaanvallen, slaap- en concentratieproblemen, stress, vermoeidheid en angst. [benadeelde partij] heeft hiervoor hulp gekregen van een psycholoog en heeft EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing) behandelingen gevolgd. [benadeelde partij] heeft ook verklaard dat zij het nog steeds heel erg moeilijk vindt om naar een supermarkt te gaan, omdat dit teveel spanning oplevert. [benadeelde partij] heeft bovendien verlies geleden met haar bedrijf en heeft studievertraging opgelopen. Tot slot heeft verdachte met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [benadeelde partij] .
Verdachte heeft zich, op dezelfde dag als die waarop hij [benadeelde partij] heeft aangerand, ook schuldig gemaakt aan het seksueel corrumperen van [slachtoffer] . Verdachte heeft het toenmalige meisje van veertien jaar oud ertoe bewogen om getuige te zijn van zijn seksuele handelingen. In een supermarkt heeft verdachte oogcontact gezocht met [slachtoffer] , zijn geslachtsdeel uit zijn broek gehaald en aan [slachtoffer] getoond. Dit was voor [slachtoffer] de eerste keer dat zij een mannelijk geslachtsdeel heeft gezien. Toen zij het geslachtsdeel van verdachte zag, moest zij huilen. Daarnaast heeft [slachtoffer] verklaard dat zij na de gebeurtenis niet goed kon slapen, omdat zij steeds het geslachtsdeel van verdachte voor zich zag. Ook heeft zij verklaard dat zij bang is dat zoiets nog een keer kan gebeuren. Verdachte heeft met zijn handelen de seksuele integriteit van [slachtoffer] geschonden. Hij heeft haar geconfronteerd met seksuele gedragingen waar zij nog niet aan toe was, waardoor zij mogelijk is geschaad in haar seksuele ontwikkeling. Van verdachte, een volwassen man, mag worden verwacht dat hij in zijn contacten met kinderen een grote mate van zorgvuldigheid in acht neemt. Verdachte heeft dat niet gedaan en dat rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met deze genoemde gevolgen die de feiten voor de slachtoffers hebben gehad.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 16 december 2021 en gezien dat verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Bovendien houdt de rechtbank rekening met de reclasseringsadviezen van 15 september 2020, opgesteld door reclasseringswerker [naam 2] , en 25 februari 2021, opgesteld door reclasseringswerker [naam 3] . Hieruit is gebleken dat verdachte onder andere een borderline persoonlijkheidsstoornis, een Posttraumatische Stressstoornis (PTSS) en een seksverslaving heeft. Op 17 januari 2022 heeft de rechtbank van de reclassering een bericht ontvangen over de voortgang van het toezicht in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte. De reclassering heeft aangegeven dat verdachte gemotiveerd is om zijn seksverslaving onder controle te krijgen en dat zijn hulpverlener, [naam hulpverlener] (hierna: [naam hulpverlener] ), nauw betrokken is bij alle behandelingen van verdachte. De reclassering heeft geadviseerd om aan een voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een verplichte ambulante behandeling bij [de kliniek] te verbinden. De reclassering heeft aangegeven dat de behandeling bij [de kliniek] in de afrondingsfase is en dat een toezicht van één jaar voldoende lijkt om de behandeling af te ronden en een vinger aan de pols te houden.
Op zitting heeft [naam hulpverlener] verklaard dat verdachte in zijn jeugd seksueel is misbruikt en dat de bewezenverklaarde feiten deels zijn voortgekomen uit dit trauma. [naam hulpverlener] heeft daarnaast verklaard dat de drugsverslaving die verdachte heeft gehad ook is terug te voeren op dit trauma. Het lukt verdachte steeds beter om over zijn verleden te praten en verdachte werkt hard om zijn trauma te verwerken, aldus [naam hulpverlener] . De rechtbank houdt hier rekening mee.
De rechtbank houdt tot slot rekening met straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Duur proeftijd
Verdachte heeft in zijn toezicht in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis laten zien dat hij zich kan houden aan de gestelde voorwaarden. De rechtbank vindt het daarom niet passend om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en volgt de officier van justitie en de verdediging in de combinatie van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. De rechtbank vindt een proeftijd van één jaar geen recht doen aan de ernst van de feiten. Gelet op het feit dat verdachte al vijftien maanden in een toezicht loopt, zal de rechtbank aan de voorwaardelijke gevangenisstraf een proeftijd van twee jaar verbinden.
Ambulante behandeling
De verdediging heeft verzocht om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf geen ambulante behandeling bij [de kliniek] te verbinden. De rechtbank ziet dat verdachte de behandelingen bij [de kliniek] goed heeft gevolgd. Dit heeft echter plaatsgevonden in een toezicht vanwege de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte. De rechtbank kan daarom niet met zekerheid vaststellen of verdachte de behandeling vrijwillig zal afronden. Gelet op het nog altijd aanwezige recidiverisico is het wel van groot belang dat verdachte de behandeling afrondt en acht de rechtbank een ambulante behandelverplichting als bijzondere voorwaarde passend.
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, veroordeelt de rechtbank verdachte tot een gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 87 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank verbindt aan de voorwaardelijke gevangenisstraf als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij [de kliniek] (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname), zoals opgenomen in het reclasseringsadvies van 25 februari 2021. De rechtbank veroordeelt verdachte hiernaast tot een taakstraf van 40 uur.
De rechtbank heft tot slot het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

8.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in totaal € 3.145,52 gevorderd, waarvan € 1.145,52 aan vergoeding van materiële schade en € 2.000,- aan vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij heeft gevorderd om de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering van de materiële schade voor zover deze ziet op de kosten voor behandelingen door een psycholoog. De verdediging vindt dat deze kosten onvoldoende zijn onderbouwd, omdat er geen facturen zijn toegevoegd aan de vordering. De verdediging heeft aangevoerd dat de aantasting in persoon op andere wijze onvoldoende is onderbouwd om het gevorderde bedrag aan immateriële schade toe te kunnen wijzen. Gelet op toegekende bedragen in vergelijkbare uitspraken, heeft de verdediging verzocht om de immateriële schade te begroten op maximaal € 200,-.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt het volgende. Het staat vast dat door het bewezenverklaarde feit (feit 1) rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht aan de benadeelde partij.
Materiële schade
De rechtbank vindt, anders dan de verdediging, de kosten van € 1.133,65 voor behandelingen door een psycholoog voldoende onderbouwd. De kosten voor een psycholoog komen daarom samen met de reiskosten van € 11,87 voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank wijst de vordering van materiële schade geheel toe tot een bedrag van in totaal
€ 1.145,52. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 10 augustus 2020.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade. De benadeelde partij heeft aangegeven dat zij op andere wijze (dan genoemd in artikel 6:106, eerste lid) in haar persoon is aangetast. Dit moet voldoende concreet worden onderbouwd.
De benadeelde partij heeft aan de hand van stukken van een psycholoog aangetoond dat zij als gevolg van het feit een Posttraumatische Stressstoornis (PTSS), of in ieder geval klachten die passend zijn bij deze stoornis, heeft opgelopen. De rechtbank vindt, anders dan de verdediging, dat de benadeelde partij hiermee voldoende concreet heeft onderbouwd dat zij op een andere wijze in haar persoon is aangetast.
De rechtbank houdt bij het begroten van de immateriële schade rekening met de door de benadeelde partij gestelde en voldoende onderbouwde omstandigheden en met vergoedingen die in soortgelijke zaken zijn toegekend. [1] De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op € 1.000,- en wijst de vordering van immateriële schadevergoeding voor dit bedrag toe. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 10 augustus 2020.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering voor het overige deel van de immateriële schade. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling van de schadevergoeding, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de hierna te noemen duur.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 246 en 248d van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
Ten aanzien van feit 2 primair:
een persoon, van wie hij weet dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe bewegen getuige te zijn van seksuele handelingen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat een deel van
87 (zevenentachtig) dagenvan deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich blijft
meldenbij zijn toezichthouder van
Reclassering Inforsa( [adres 1] ), zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat
behandelenvoor zedenproblematiek door
[de kliniek]of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Bij terugval in middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Geeft aan Reclassering Inforsa de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 40 (veertig) uur, met bevel dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij[benadeelde partij]
toetot een bedrag van
€ 2.145,52(eenentwintighonderdvijfenveertig euro en tweeënvijftig eurocent), bestaande uit € 1.145,52 (elfhonderdvijfenveertig euro en tweeënvijftig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kostendie al door de benadeelde partij zijn gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij
voor het overige niet-ontvankelijkis in haar vordering.
Legt verdachte de
verplichtingop ten behoeve van [benadeelde partij]
aan de Staat € 2.145,52(eenentwintighonderdvijfenveertig euro en tweeënvijftig eurocent),
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 augustus 2020 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als er niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast voor 31 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en L. Medema-Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Post, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2022.
[...]
[...]

[...]

Voetnoten

1.Rb. Noord-Nederland, 10 februari 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:577; Rb. Den Haag, 2 juni 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:4792; Rb. Amsterdam, 9 september 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:4738.