ECLI:NL:RBAMS:2022:8813

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
9236543 CV EXPL 21-7690
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de totstandkoming van een kredietovereenkomst en de toepassing van consumentenbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 oktober 2022 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Defam B.V. en een gedaagde consument. De eisende partij, Defam B.V., heeft de gedaagde partij gedagvaard met de vordering tot betaling van een bedrag van € 22.820,97, voortvloeiend uit een kredietovereenkomst die op 18 mei 2016 tot stand zou zijn gekomen. De gedaagde partij is niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak de vraag behandeld of de kredietovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en of de eisende partij aan haar precontractuele verplichtingen heeft voldaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de kredietovereenkomst is aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat Defam alle opgevraagde documenten van de kredietnemer goedkeurt. De eisende partij heeft gesteld dat de overeenkomst op 18 mei 2016 is gesloten, maar de rechtbank heeft opgemerkt dat de definitieve acceptatie van de kredietaanvraag pas op 7 juli 2016 heeft plaatsgevonden. Dit roept vragen op over de rechtsgeldigheid van de overeenkomst en de toepassing van de relevante consumentenbeschermingsregels, zoals vastgelegd in Titel 7:2A BW en de Wet op het consumentenkrediet (Wck).

De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de eenzijdige ontbindende voorwaarde die door de eisende partij in de overeenkomst is opgenomen, en of deze voorwaarde als oneerlijk kan worden beschouwd. De rechtbank heeft de eisende partij in de gelegenheid gesteld om te reageren op de overwegingen van de rechtbank en heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van 31 oktober 2022 voor verdere behandeling. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9236543 CV EXPL 21-7690
vonnis van: 3 oktober 2022
fno.: 393

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

Defam B.V.

gevestigd te Bunnik
eisende partij
gemachtigde: G.J. Timmermans
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
niet verschenen

Verloop van de procedureBij exploot van dagvaarding van 19 april 2021 en herstelexploot van 5 juli 2021 heeft eisende partij gevorderd dat gedaagde partij zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 22.820,97 met neven-vordering(en), één en ander zoals in de dagvaarding nader omschreven.

Gedaagde partij heeft geen uitstel verzocht en evenmin uiterlijk op de in de dagvaarding vermelde terechtzitting geantwoord.
Tegen de gedaagde is verstek verleend.

Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

VorderingEisende partij stelt bij dagvaarding,- kort weergegeven en voor zover van belang- het volgende.

De kredietovereenkomst is via een tussenpersoon van eisende partij tot stand gekomen en door gedaagde partij ondertekend op 18 mei 2016. Eisende partij heeft op 1 juli 2016 de door gedaagde partij getekende offerte en aanvullende documenten van de tussenpersoon retour ontvangen. Eisende partij heeft bij het sluiten van de kredietovereenkomst een kredietwaardigheidstoets gedaan. Uit de bij dagvaarding overgelegde stukken blijkt waarop eisende partij zich gebaseerd heeft bij deze toets. Eisende partij heeft vervolgens de krediet-aanvraag op 7 juli 2016 definitief geaccepteerd waarna de kredietovereenkomst tot stand is gekomen, aldus eisende partij.
Op deze overeenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing.
Gedaagde partij is tenminste twee maanden achterstallig in de nakoming van een termijnbedrag zodat het gehele kredietsaldo op grond van de bepalingen in de algemene voorwaarden vervroegd opeisbaar is geworden. Gedaagde partij is in gebreke gesteld en het gehele kredietsaldo is vervolgens bij brief opgeëist.
Eisende partij heeft als productie (voor zover van belang) overgelegd:
1. De door partijen getekende kredietovereenkomst genaamd:
huiseigenaar persoonlijke lening overeenkomstwaarin onder meer is opgenomen:
aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend te Amsterdam Zuid Oost d.d. 18 -05-2016.
2. de algemene bepalingen voor geldleningen onder hypothecair verband;
3. de voorwaarden HW Persoonlijke lening DEFAM B.V. (v20151207);
4. Informatieblad DEFAM-huiseigenaar PL (Europese standaard informatie inzake consumentenkrediet)
5. een kopie van het ID bewijs en een salaris specificatie d.d. juni 2016 van gedaagde partij;
6. bankafschriften van de betaalrekening van gedaagde partij waaruit onder meer blijkt dat op 24 juni 2016 haar salaris ad € 2.065,38 is gestort en dat haar saldo op de rekening op 27 juni 2016 € 24,48 bedroeg.

Beslissing

Gedaagde partij is een consument. Op de overeengekomen kredietovereenkomst zijn de bepalingen van Titel 7:2A BW en de Wck (oud) van toepassing.
Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat richtlijn 87/102/EEG om een afdoende beschermingsniveau te waarborgen, de (nationale) rechter verplicht de nationale bepalingen waarin de richtlijnen zijn omgezet, ambtshalve toe te passen (HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236 met verwijzing naar HvJ EU 4 oktober 2007, C-429/05, ECLI:EU:C:2007:575 en HvJ EU 16 november 2010, C-76/10 ECLI:EU:C:2010:685). Dat wil zeggen dat bepalingen van Titel 7:2A BW en de Wck (oud) ook moeten worden toegepast als de consument daar geen beroep op doet en de vordering.
Precontractuele verplichtingenAlvorens de kantonrechter over kan gaan tot beoordeling of eisende partij - zoals zij stelt - aan haar precontractuele verplichtingen heeft voldaan, dient eerst te worden bepaald wanneer de onderhavige kredietovereenkomst tot stand is gekomen.
Kredietovereenkomst of concept overeenkomst?In de dagvaarding stelt eisende partij dat partijen op 18 mei 2016 de onderhavige krediet-overeenkomst hebben gesloten. Voorts stelt eisende partij dat zij op 1 juli 2016 de door gedaagde partij getekende offerte en aanvullende documenten van de tussenpersoon retour heeft ontvangen en dat de aanvraag op 7 juli 2016 definitief is geaccepteerd.
Op de door partijen ondertekende overeenkomst is als “contractdatum” 18 mei 2016 vermeld. De op grond van artikel 7:61 BW opgenomen contractuele informatie-verplichtingen zijn in deze overeenkomst opgenomen. Voorts is als onderdeel van de op 18 mei 2016 gedateerde overeenkomst een
DEFAM Machtiging doorlopende SEPA- incassodoor partijen ondertekend
.Op de laatste bladzijde van de kredietovereenkomst staat vermeld
: De kredietovereenkomst wordt aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat DEFAM alle opgevraagde documenten van de kredietnemer goedkeurt en op basis van deze (aanvullende) documentatie de kredietaanvraag niet wordt geaccepteerd, komt de kredietovereenkomst niet tot stand.
Daaruit blijkt dat eisende partij eenzijdig heeft bedongen dat de door gedaagde partij ondertekende overeenkomst alleen voor de Bank zelf en afhankelijk van haar goedkeuring niet bindend is. Hieruit kan niet anders worden geconcludeerd dan dat eisende partij eenzijdig een ontbindende voorwaarde heeft bedongen. Dit beding, waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd nu het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.
Gelet op het geen hiervoor is overwogen wordt eisende partij in de gelegenheid gesteld op hetgeen hiervoor is overwogen te reageren.
Tevens dient eisende partij een kopie van de akte en stukken aan gedaagde partij toe te sturen, met de mededeling dat gedaagde uiterlijk op onderstaande roldatum op deze akte en stukken kan reageren.
Mitsdien wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 31 oktober 2022 voor het indienen door eisende partij van een akte als boven overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 3 oktober 2022, in tegenwoordigheid van de griffier.