ECLI:NL:RBAMS:2022:8678

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
13-025006-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstverband met voorwaardelijke taakstraf en schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verduistering in dienstverband. De verdachte, geboren in 1993, was werkzaam bij de ANWB-winkel in Amsterdam en wordt ervan beschuldigd VVV-bonnen ter waarde van ongeveer € 3.000,- te hebben verduisterd in de periode van 1 september 2016 tot en met 21 januari 2017. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging, waarbij de verdachte niet op de zitting verscheen. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens een gesprek met een particulier onderzoeksbureau, als bewijs gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 21 januari 2017 VVV-bonnen ter waarde van € 1.000,- heeft verduisterd en sprak haar vrij van de overige tenlastegelegde feiten. De rechtbank legde een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur op, met een proeftijd van één jaar, en wees de vordering van de benadeelde partij ANWB B.V. tot schadevergoeding van € 16.153,47 toe, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank overwoog dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van haar werkgever en dat de schadevergoeding rechtstreekse schade betreft die voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-025006-20 (Promis)
Datum uitspraak: 1 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari 2022 en mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van de politierechter van 22 december 2021waarbij deze zaak naar de meervoudige kamer is verwezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat de raadsvrouw van verdachte mr. M.H. Aalmoes naar voren heeft gebracht. Verdachte is - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet op de zitting verschenen. De rechtbank heeft verder op de zitting van 18 januari 2022 [naam getuige] gehoord als getuige.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er van beschuldigd dat zij in de periode van 1 september 2016 tot en met 21 januari 2017 in Amsterdam VVV-bonnen ter waarde van ongeveer € 3.000,- heeft weggenomen van de ANWB-winkel op het Bijlmerplein, terwijl zij daar als werknemer in dienst was.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat verdachte op 21 januari 2017 VVV-bonnen ter waarde van € 1.000,- heeft verduisterd tijdens dienstbetrekking en dat voor het overige geen bewijs aanwezig is.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. De verklaring die verdachte heeft afgelegd bij onderzoeksbureau Pinkerton mag niet voor het bewijs gebezigd worden. Het gesprek was niet een gesprek in de relatie tussen werkgever en werknemer maar kan niet anders gezien worden dan als een gesprek gevoerd vanuit een strafrechtelijke verdenking. Verdachte had recht op de cautie en verhoorbijstand maar heeft die niet gekregen. Bovendien blijkt uit het dossier niet dat er VVV-bonnen zijn weggenomen. Subsidiair is er geen bewijs in het dossier dat verdachte degene is die de bonnen heeft weggenomen. Meer subsidiair is er enkel bewijs voor verduistering van bonnen ter waarde van € 1.000,- op 21 januari 2017.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Bij de ANWB-winkel aan het Bijlmerplein merkt men bij de wekelijkse telling van de VVV-bonnen op 25 januari 2017 dat er VVV-bonnen ter waarde van € 1.000,- ontbreken. De ANWB schakelt onderzoeksbureau Pinkerton in om na te gaan of er sprake is van diefstal of een administratieve vermissing. Het onderzoek wordt uitgevoerd door [naam getuige] en [naam 1] . Zij gaan in gesprek met een aantal medewerkers van de winkel, onder wie verdachte.
Met verdachte wordt een gesprek gepland op 8 april 2017. Zij verschijnt niet op het gesprek en de onderzoekers gaan naar het adres dat verdachte als woonadres heeft opgegeven. Daar treffen zij verdachte aan en spreken haar kort op straat. Verdachte verklaart dan dat zij op 21 januari 2017 voor € 1.000,- aan VVV-bonnen uit de winkel heeft weggenomen. Er wordt dan een vervolggesprek gepland op 11 april 2017. In dat gesprek bevestigt verdachte dat zij op 21 januari 2017 VVV-bonnen ter waarde van € 1.000,- heeft weggenomen om zich deze toe te eigenen. De medewerkers van Pinkerton hebben haar verklaring in een gespreksverslag verwerkt en verdachte heeft die verklaring ondertekend.
Bewijskracht verklaring verdachte
Naast de verklaring van verdachte bevindt zich in het dossier de aangifte namens de ANWB en uit het rapport van Pinkerton en het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot camerabeelden van de winkel van de ANWB aan het Bijlmerplein volgt dat verdachte op 21 januari 2017 in de winkel aan het werk was.
Anders dan de verdediging heeft gesteld vindt de rechtbank dat de verklaring van verdachte van 11 april 2017 als bewijsmiddel gebruikt mag worden.
In een gesprek met een private partij als Pinkerton heeft een persoon geen recht op de cautie of verhoorbijstand. Het door Pinkerton uitgevoerde onderzoek heeft overigens ook niet onder toezicht of onder leiding van het Openbaar Ministerie plaatsgevonden.
Los daarvan zijn er ook geen aanwijzingen dat verdachte op 11 april 2017 niet uit vrije wil heeft verklaard. De rechtbank vindt dat er geen sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces. Verdachte heeft op 8 april 2017 kort gesproken met de onderzoekers en er is toen een afspraak gemaakt voor een vervolggesprek op 11 april 2017. Zij heeft dus in de tussentijd enige dagen de gelegenheid gehad om er over na te denken en eventueel juridisch advies in te winnen. Uit het rapport blijkt dat de onderzoekers haar bij aanvang van het gesprek hebben meegedeeld dat zij niet verplicht was aan het onderzoek mee te werken. Verdachte heeft vervolgens een verklaring afgelegd en het verslag daarvan ondertekend.
Verdachte heeft zich in het politieverhoor op haar zwijgrecht beroepen. Zij heeft niet gezegd dat de door haar afgelegde verklaring onjuist was of er een alternatieve lezing tegenover gesteld.
De heer [naam getuige] van Pinkerton heeft als getuige onder ede op de zitting van 18 januari 2022 aangegeven dat hij blijft bij de weergave van de inhoud van de verklaring van verdachte in het rapport.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de verklaring die verdachte op 11 april 2017 heeft afgelegd tot het bewijs mag worden gebezigd.
Gelet op al het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 21 januari 2017 VVV-bonnen ter waarde van € 1.000,- heeft verduisterd in dienstbetrekking. Niet is bewezen dat verdachte in de periode ervoor zich schuldig heeft gemaakt aan het verduisteren van VVV-bonnen tijdens dienstbetrekking en verdachte zal dan ook van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 21 januari 2017 te Amsterdam opzettelijk meerdere VVV-bonnen ter waarde van 1.000 euro, die toebehoorden aan de ANWB-winkel (vestiging Bijlmerplein) en welke goederen verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als winkelmedewerkster onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren voorwaardelijk, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen en met een proeftijd van een jaar. Zij heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de straf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van VVV-bonnen toebehorende aan de ANWB die zij onder zich had doordat zij bij de ANWB in dienst was. In een dienstverband moet de werkgever er op kunnen vertrouwen dat een werknemer op verantwoorde wijze omgaat met de goederen die hij of zij onder zich krijgt. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het door de werkgever in haar gestelde vertrouwen en haar werkgever financiële schade toegebracht.
Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank rekening houden met straffen die doorgaans voor een vergelijkbaar feit worden opgelegd en met de hoogte van het benadelingsbedrag.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 28 april 2020. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld.
De rechtbank houdt er rekening mee dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De redelijke termijn is met het verhoor van verdachte bij de politie op 14 juni 2019 aangevangen en de rechtbank komt op 1 februari 2022 tot een eindoordeel. Er is sprake van een overschrijding van meer dan zes maanden. Het is onduidelijk waarom de zaak zolang heeft stilgelegen. De rechtbank vindt dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank vindt in beginsel een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uur passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, matigen tot een geheel voorwaardelijke taakstraf van 40 uur met een proeftijd van 1 jaar.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij ANWB B.V. vordert € 16.153,47 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het gaat om € 1.000,- betreffende de VVV-bonnen en het overige ziet op kosten die door onderzoeksbureau Pinkerton zijn gemaakt.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de hele vordering voor toewijzing in aanmerking komt.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw meent dat bij een veroordeling de vordering tot een bedrag van € 1.000,- kan worden toegewezen voor de VVV-bonnen. Voor het overige heeft zij verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering nu deze onvoldoende is onderbouwd.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de hele vordering tot vergoeding van materiële schade kan worden toegewezen, zijnde in totaal € 16.153,47. Zij acht de gevorderde schade het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde en de verdachte is voor die schade civielrechtelijk aansprakelijk. Niet alleen het verduisterde bedrag ad € 1.000,00 moet worden vergoed, maar ook de kosten van het onderzoek dat de benadeelde partij heeft laten uitvoeren om de omvang van de schade en de aansprakelijkheid aan het licht te kunnen brengen (overeenkomstig artikel 6:96, lid 2 onder b van het Burgerlijk Wetboek). Deze kosten ad € 15.153,47 acht de rechtbank redelijk en voldoende onderbouwd en vormen rechtstreekse schade, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2008 (gepubliceerd onder LJN-nummer ECLI:NL:HR:2008:BB7077). Het te vergoeden bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan de verdachte geen verplichting opleggen tot betaling van de gevorderde bedragen aan de Staat, zoals door de benadeelde is verzocht en door de officier van justitie is gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is de ratio van de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding en mag van rechtspersonen worden verwacht dat zij zelf de wegen kennen om een toegewezen vordering te incasseren. De rechtbank acht, gelet op alle omstandigheden van het geval, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel daarom niet passend.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
1 (één) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de
benadeelde partijANWB B.V. toe tot een bedrag van € 16.153,47 (zestienduizend honderddrieënvijftig euro zevenenveertig) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 januari 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan ANWB B.V. voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. S. Djebali en E. Akkermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 februari 2022.
Bijlage I - Tenlastelegging
Aan verdachte [verdachte] is ten laste gelegd dat
zij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2016 tot en met 21 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een of meerdere VVV-bonn(en) (ter waarde van (ongeeer) 3000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [naam 2] en/of de ANWB-winkel (vestiging Bijlmerplein), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking, te weten als winkelmedewerkster, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Bijlage II – Bewijsmiddelen

1. Een geschrift, zijnde een niet ondertekend proces-verbaal van aangifte met nummer 2017134767-1 van 17 mei 2017, opgemaakt door opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. 008-009.

Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [naam 2] , zakelijk weergegeven:
Op 25 januari 2017 vond er in de ANWB winkel gelegen aan het [adres ANWB winkel] een wekelijkse telling van waardedocumenten plaats. Bij deze telling werd een groot aantal vermissingen van VVV-bonnen geconstateerd. Het betrof een totale waarde van 1000 euro.
Door mij is het particulier recherchebureau Pinkerton ingeschakeld met als doel vast te stellen of diefstal van de VVV-bonnen heeft plaatsgevonden. Uit onderzoek van Pinkerton bleek dat er diefstal is gepleegd door [verdachte] geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] . Voor gedetailleerde informatie verwijs ik u naar het bijgevoegde onderzoeksrapport van het recherchebureau Pinkerton.

2. Een geschrift, te weten het Onderzoeksrapport van Pinkerton Investigations B.V., gemaakt door [naam getuige] , met ordernummer 31170130 d.d. 24 april 2017, doorgenummerde pag. 010-049.

Dit geschrift houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Verklaring
Dinsdag 11 april 2017
Rapporteurs [naam getuige] en [naam 1]
Geïnterviewde [verdachte]
Geboortedatum en plaats: [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats]
Voorafgaand aan het interview hebben beide rapporteurs zich gelegitimeerd met hun legitimatiebewijs Particulier Recherchebureau. Mevrouw [verdachte] is medegedeeld dat het interview betrekking had op een op verzoek van de ANWB ingesteld onderzoek naar aanleiding van de diefstal / vermissing van een grote hoeveelheid VVV bonnen uit de ANWB winkel Amsterdam Zuid Oost. Mevrouw [verdachte] is medegedeeld dat zij niet verplicht is om aan het onderzoek mee te werken.
Door mevrouw [verdachte] werd het volgende verklaard:
M.b.t. het door u voorgenomen tweede gesprek d.d. 8 april 2017
In dit gesprek met u heb ik u ook verteld dat ik in januari 2017 een diefstal heb gepleegd.
De diefstal van VVV bonnen met een totale waarde van 1000 Euro.
Confrontatie onderzoeksbevindingen
Ik heb de VVV bonnen al op zaterdag 21 januari 2017 gestolen.
Overige
Ik geef toe diefstallen van VVV-bonnen van de ANWB te hebben gepleegd. Ik heb voor het wegnemen geen toestemming van mijn werkgever gehad.
Al met al denk ik ongeveer 3000 Euro van de ANBW te hebben gestolen.

3. De verklaring die de getuige [naam getuige] ter terechtzitting van 18 januari 2022 heeft afgelegd, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:

Ik blijf bij de inhoud van de weergave van de verklaring in de rapportage. Zij heeft geen wijzigingen aangebracht, het is definitief gemaakt en zij heeft getekend.