In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1993, heeft de rechtbank Amsterdam op 7 juli 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van medeplichtigheid aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en wapenbezit. De rechtbank heeft na het onderzoek ter terechtzitting, waar de officier van justitie mr. E.B. Smit en de verdediging onder leiding van mr. P. Figge hun standpunten naar voren brachten, de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte betrokken was bij de vrijheidsberoving van [persoon 1] en haar kinderen. De omstandigheden die in het dossier waren aangetroffen, zoals DNA-sporen en foto's van geldbedragen op de telefoon van de verdachte, waren niet voldoende om opzet aan te tonen.
Wat betreft het wapenbezit, oordeelde de rechtbank dat de verdachte wel schuldig was aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, die op 2 januari 2020 in de auto van de verdachte werden aangetroffen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak, die langer had geduurd dan de wettelijke termijn van twee jaar. De rechtbank verklaarde de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit dat hen schade had berokkend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam.