ECLI:NL:RBAMS:2022:8580

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
13-309015-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte tot jeugddetentie voor het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie

Op 7 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die op 4 december 2020 in Amsterdam meerdere vuurwapens en munitie voorhanden had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III, te weten een Zoraki-pistool, en vier patronen van het kaliber 6,35. De verdachte is vrijgesproken van het voorhanden hebben van een BBM-pistool en een stroomstootwapen, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij hiervan op de hoogte was of erover beschikte. De rechtbank heeft de eis van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 74 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandeling door een zorgverlener. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, omdat de verdachte ten tijde van het delict achttien jaar oud was en er indicaties waren dat hij ondersteuning nodig had bij het structureren van zijn leven. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in de strafoplegging meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13-309015-20
Datum uitspraak: 7 december 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.C. Kramer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij, al dan niet samen met anderen, op 4 december 2020 te Amsterdam
Feit 1 meerdere vuurwapens van categorie III onder I van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM) voorhanden heeft gehad;
Feit 2 een wapen van categorie II, onder 5 van de WWM voorhanden heeft gehad;
Feit 3 munitie van categorie III van de WWM voorhanden heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt alle tenlastegelegde feiten – tezamen en in vereniging– bewezen. Verdachte wist dat er een video zou worden gemaakt waarin wapens aan de orde zouden zijn en hij heeft zelf ook een wapen meegenomen. Het risico is dan aanwezig dat je in een groep belandt waar meer wapens zijn. Verdachte had daarmee opzet op het voorhanden hebben van wapens en hij had hier ook de beschikkingsmacht over.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring ten aanzien van het voorhanden hebben van het Zoraki-pistool (feit 1) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het voorhanden hebben van het BBM-pistool (feit 1), het stroomstootwapen (feit 2) en de munitie (feit 3). Verdachte wist niet dat deze wapens en de munitie in de tas zaten die op de grond in de lift stond waar hij samen met anderen door de politie werd aangetroffen en hij had hier ook geen beschikkingsmacht over.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank kan op basis van het procesdossier niet vaststellen dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het stroomstootwapen en hier de beschikking over had.
3.3.2
Bewezenverklaring en gedeeltelijke vrijspraak feit 1 en feit 3
Feit 1
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen – waaronder de bekennende verklaring van verdachte – bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een pistool van het merk Zoraki. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd dus wordt verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Verdachte wordt verder vrijgesproken van het voorhanden hebben van het BBM-pistool nu op basis van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het BBM-pistool en hij hierover de beschikkingsmacht had.
Feit 3
De rechtbank acht bewezen dat verdachte vier patronen van het kaliber 6,35 voorhanden heeft gehad. Deze patronen zaten in het Zoraki-pistool dat verdachte voorhanden had. Verdachte wordt vrijgesproken van het voorhanden hebben van de overige munitie nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte die munitie voorhanden heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 4 december 2020 te Amsterdam, een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool (getransformeerd), van het merk Zoraki, type 917, kaliber 9x17 mm (synoniem 9mm kort /.380 auto) voorhanden heeft gehad;
Feit 3
op 4 december 2020 te Amsterdam, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 4 patronen, van het kaliber 6,35mm (synoniem .25 ACP) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen en verdachte te veroordelen tot een jeugddetentie van 74 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft gevorderd om aan het voorwaardelijke deel de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering te koppelen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bij het opleggen van een straf verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft nog een lange weg te gaan maar krijgt hulp. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte – naast de straf die hij al heeft uitgezeten – een voorwaardelijke werkstraf moet worden opgelegd. Ten aanzien van het opleggen van voorwaarden refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt een onaanvaardbaar risico op het gebruik hiervan en zorgt voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank is van oordeel dat daarom tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens streng moet worden opgetreden.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 2 november 2022 waaruit blijkt dat verdachte in 2018 is veroordeeld tot zeven dagen jeugddetentie en een deels voorwaardelijke werkstraf voor een geweldsdelict en twee vermogensdelicten. Verder is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing, omdat verdachte na het plegen van deze feiten meermalen een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen voor overtredingen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 29 november 2022, opgesteld door [naam 1] , reclasseringswerker. Hieruit volgt dat het leven van verdachte sinds het delict is veranderd en er inmiddels sprake is van een stabiele huisvesting en een positieve houding ten aanzien van dagbesteding. Verdachte woont begeleid, heeft werk en gaat in januari 2023 starten met een BBL-opleiding. Verdachte heeft schulden en heeft een bewindvoerder. Op dit moment lijken er geen problemen te zijn op het gebied van middelengebruik en het sociale netwerk van verdachte maar dit kan de reclassering niet met zekerheid vaststellen. De reclassering ziet daarom reden om hier tijdens het toezicht alert op te blijven. Gezien het gemiddelde risico acht de reclassering het wenselijk dat de huidige meldplicht van het schorsingstoezicht wordt overgenomen om controle te houden op de bijzondere voorwaarden en recidive in de toekomst te voorkomen. Daarnaast adviseert de reclassering als bijzondere voorwaarden een ambulante behandeling, begeleid wonen bij [instelling] , een contactverbod met de medeverdachten en het volgen van een opleiding.
Adolescentenstrafrecht
Ten tijde van het plegen van de feiten was verdachte achttien jaar. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten voor jongvolwassenen, met toepassing van artikel 77c Sr, jeugdsancties toe te passen indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
In deze zaak zijn er indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. De reclassering omschrijft dat er tijdens het delict verschillende problemen speelden in het leven van verdachte. Hij had geen stabiele huisvesting, hij werd bedreigd en ging niet naar school. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte is hij mogelijk beïnvloed in zijn handelen. Verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment geen andere keuze had en dit duidt mogelijk op een nog onvoldoende ontwikkeld denkvermogen. Verdachte gedroeg zich daarom mogelijk jonger dan zijn kalenderleeftijd. De reclassering is van mening dat hulpverlening vanuit een pedagogische invalshoek beter aansluit bij de behoeften van verdachte. Verdachte woont op dit moment begeleid bij ‘ [instelling] ’ en deze organisatie werkt met jeugdigen en hun aanpak heeft een pedagogische invalshoek. Verdachte lijkt zich hier goed te bewegen. Daarnaast wordt continuering van zijn schoolgang noodzakelijk geacht. De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank onderschrijft het advies van de reclassering en past het jeugdstrafrecht (in de zin van sanctierecht) toe. Verdachte heeft ondersteuning nodig bij het structureren van zijn leven en de rechtbank waardeert de mogelijkheid van pedagogische beïnvloeding als voldoende kansrijk.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor de bewezen verklaarde feiten gekeken naar deze oriëntatiepunten. Voor het voorhanden hebben van een echt vuurwapen is het oriëntatiepunt een jeugddetentie vanaf zes weken. Naast het voorhanden hebben van een vuurwapen heeft verdachte ook munitie voorhanden gehad. De rechtbank houdt in de strafmaat rekening met de eendaadse samenloop van het voorhanden hebben van het wapen en de munitie, zoals bedoeld in artikel 55 Sr.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie van 74 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank acht het opleggen van bijzondere voorwaarden bestaande uit een meldplicht bij de reclassering, een behandeling door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, het verblijven in [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen, een contactverbod met de medeverdachten en het volgen van een opleiding geïndiceerd om de maatschappij te beschermen en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank een werkstraf niet aan de orde.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 55, 63, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 2 heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van
Feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
74 dagen.
Beveelt dat een gedeelte, groot
60 dagen, van deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
  • zich meldt binnen vijf werkdagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis, bij Reclassering Nederland, op het adres: [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
  • zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • verblijft in [instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt of heeft met [naam 2] (geboren op [geboortedatum 1] ), [naam 3] (geboren op [geboortedatum 2] ), [naam 4] (geboren op [geboortedatum 3] ) en [naam 5] (geboren op [geboortedatum 4] ) zolang de reclassering en het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vinden. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
  • een opleiding volgt tot timmerman middels een BBL-opleiding of een soortgelijke opleiding, te bepalen door de reclassering en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden- met uitzondering van het contactverbod – en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, zesde lid,
Sr, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mr. E. Akkermans en mr. F.W. Pieters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 december 2022.
[...]