ECLI:NL:RBAMS:2022:8521

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
C/13/719051 en C/13/719153
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen griffierechten in civiele procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen de beslissing van de griffier om griffierechten te heffen. Mr. Aldert Coenraad van der Bent heeft namens verzoeker 1 verzet aangetekend tegen een griffierecht van € 1.301,--, terwijl mr. Kirsten Lenssen namens verzoeker 2 B.V. verzet heeft aangetekend tegen een griffierecht van € 2.837,--. Beide verzoekschriften zijn ingediend op respectievelijk 22 en 23 juni 2022 en zijn geregistreerd onder de nummers C/13/719051 / HA RK 22-179 en C/13/719153 / HA RK 22-181. De griffierechten zijn geheven in verband met een kort geding dat door verzoeker 1 tegen verzoeker 2 B.V. was aangespannen, waarbij de waarde van de vordering niet meer dan € 100.000,00 bedroeg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de griffier de griffierechten heeft geheven op basis van de waarde van de vordering, en dat het niet van belang is of de hoogte van de vordering daadwerkelijk komt vast te staan. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzet van beide verzoekers ongegrond is, omdat de hoogte van het griffierecht is gerelateerd aan het financiële belang van de zaak, ongeacht de uitkomst van de procedure. De rechtbank heeft de beslissing van de griffier bevestigd en het verzet ongegrond verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/719051 / HA RK 22-179 EAM/CB en
zaaknummer / rekestnummer: C/13/719153 / HA RK 22-181 EAM/CB
Beschikking van 15 augustus 2022
in de zaak van
1.
MR. ALDERT COENRAAD VAN DER BENT in zijn hoedanigheid van advocaat van [verzoeker 1],
kantoorhoudende te Rotterdam,
2.
MR. KIRSTEN LENSSEN in haar hoedanigheid van advocaat van [verzoeker 2] B.V.,
kantoorhoudende te Amsterdam,
verzoekers,
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK AMSTERDAM,
verweerder.

1.De procedures

Bij op 22 juni 2022 ingekomen verzoekschrift ex artikel 29 Wet griffierechten in burgerlijke zaken (Wgbz) is mr. Van der Bent in verzet gekomen tegen de beslissing van de griffier om een bedrag van € 1.301,-- aan griffierecht te heffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nummers C/13/719051 / HA RK 22-179.
Bij op 23 juni 2022 ingekomen verzoekschrift ex artikel 29 Wgbz is
mr. Lenssen in verzet gekomen tegen de beslissing van de griffier om een bedrag van € 2.837,-- aan griffierecht te heffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nummers C/13/719153 / HA RK 22-181.
De griffierechten zijn in één en dezelfde zaak geheven. Gelet hierop is er voldoende samenhang om de verzoekschriften gezamenlijk te behandelen.
De griffier heeft op 22 juli 2022 een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is de beschikking bepaald op heden.

2.Gronden van de beslissing

2.1.
Mr. Van der Bent heeft bij deze rechtbank namens [verzoeker 1] een kort geding aanhangig gemaakt tegen [verzoeker 2] B.V. Het kort geding is hier geregistreerd onder nummers C/13/716407 / KG ZA 22-323. Mr. Lenssen heeft zich in die zaak gesteld namens [verzoeker 2] .
2.2.
De griffier heeft van partijen het griffierecht geheven behorend bij een zaak met een vordering van bepaalde waarde met een beloop van niet meer dan € 100.000,00. Aan mr. Van der Bent is daarom een bedrag van € 1.301,-- aan griffierecht in rekening gebracht en aan mr. Lenssen een bedrag van
€ 2.837. Deze bedragen zijn ten laste van de rekeningen-courant van de advocaten gebracht en voldaan. Op 20 mei 2022 is door de voorzieningenrechter vonnis gewezen.
2.3.
Mrs. Van der Bent en Lenssen zijn het allebei niet eens met de hoogte van de geheven griffierechten. Zij stellen dat het ging om een zaak met een vordering van onbepaalde waarde. Ten eerste omdat [verzoeker 1] niet een bepaald, in euro’s uitgedrukt, geldbedrag vorderde en ten tweede omdat uit de overzichten ook zou kunnen blijken dat [verzoeker 1] geen recht heeft op provisie. Mr. Van der Bent heeft daar nog aan toegevoegd dat er zelfs geen waarde in geld bepaald kan worden, omdat de voorzieningenrechter niet alleen de vordering tot betaling, maar ook de vordering tot verstrekking van de gegevens die nodig zijn om de hoogte van de provisie te bepalen heeft afgewezen. De omvang en de waarde van de vordering is volgens verzoekers dus vooralsnog onbekend.
2.4.
De griffier heeft verweer gevoerd. De standpunten van partijen komen
– voor zover relevant – hierna (verder) aan de orde.

3.De beoordeling

3.1.
Zowel het door mr. Van der Bent als het door mr. Lenssen ingediende verzet is tijdig ingesteld.
3.2.
Op grond van artikel 3 lid 1 Wgbz wordt in dagvaardingszaken van elke eiser en elke verschenen gedaagde een griffierecht geheven. Op grond van artikel 10 lid 1 Wgbz wordt de hoogte van het griffierecht bepaald aan de hand van de vordering in de dagvaarding. De hoogte van het griffierecht wordt volgens artikel 3 lid 5 Wgbz bepaald aan de hand van de tabel die als bijlage bij die wet is gevoegd. Deze regeling is erop gericht het griffierecht, wat de hoogte betreft, te relateren aan de waarde van de vordering en daarmee aan het financiële belang van de zaak, ook indien niet de betaling van een geldsom is gevorderd.
3.3.
Uit de dagvaarding blijkt dat [verzoeker 1] werkzaam is geweest als agent voor [verzoeker 2] op basis van een agentuurovereenkomst. Die overeenkomst is door [verzoeker 2] opgezegd tegen 31 december 2021. [verzoeker 1] heeft zich in de dagvaarding op het standpunt gesteld dat hij ook nadat de overeenkomst was geëindigd recht blijft houden op betaling van provisie. Hij vorderde, samengevat, om [verzoeker 2] te veroordelen om aan hem overzichten te verstrekken en betaling van provisie zoals blijkend uit die overzichten.
3.4.
[verzoeker 1] heeft als productie bij de dagvaarding een overzicht in het geding gebracht van de aan hem betaalde provisie over de jaren 2017 tot en met 2021. Uit dit overzicht volgt dat hij gemiddeld per jaar een bedrag van
€ 96.583,40 aan provisie heeft ontvangen en in 2021 een bedrag van € 102.805,00. Het is dan ook uitgesloten, althans zeer onwaarschijnlijk, dat uit de door [verzoeker 1] gevorderde overzichten zou blijken dat hij over 2022 geen recht zou hebben op betaling van provisie, mede gelet op zijn eigen stelling in de dagvaarding.
3.5.
Gelet op het bovenstaande staat vast dat deze zaak een financieel belang had. Niet de formulering van de eis maar het onderliggende financiële belang is doorslaggevend voor de vraag welk bedrag aan griffierecht dient te worden geheven. Dat het financiële belang niet precies in euro’s kan worden uitgedrukt doet daar niet aan af. Evenmin is de hoogte van het griffierecht afhankelijk van de uitkomst van de zaak. Voor de vaststelling van het griffierecht is immers de waarde van de vordering bepalend en is niet van betekenis of (de hoogte van) een vordering daadwerkelijk komt vast te staan (Hoge Raad 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1014).
3.6.
Het verzet tegen de beslissing van de griffier is daarom ongegrond.

4.De beslissing

De rechtbank
verklaart het verzet tegen de beslissing van de griffier ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A. Messer, rechter, op 15 augustus 2022. [1]

Voetnoten

1.type: CB