ECLI:NL:RBAMS:2022:8475

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
13/752050-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Litouwse nationaliteit en detentieomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Vilnius Regional Court in Litouwen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 30 september 2022 en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1975 in Litouwen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Litouwse nationaliteit heeft. De overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van tien maanden, opgelegd bij een arrest van het Vilnius Regional Court op 16 mei 2019.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Litouwen beoordeeld, waarbij de raadsman van de opgeëiste persoon aanvoerde dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat er geen algemeen gevaar is voor gedetineerden in Litouwen. De rechtbank heeft de relevante jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen objectieve, betrouwbare gegevens zijn die wijzen op een algemeen reëel gevaar voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarbij zij zich baseerde op de geldende wetgeving en eerdere uitspraken over de detentieomstandigheden in Litouwen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en de griffier heeft de uitspraak vastgelegd. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752050-21
RK nummer: 22/4372
Datum uitspraak: 6 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 september 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 december 2019 door de
Vilnius Regional Court(Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P.D. Visser, advocaat te Leiden en door een tolk in de Russische taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van
the District Court of Vilniusvan 7 maart 2019. Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 27 oktober 2022 volgt dat dit vonnis in hoger beroep is bevestigd bij arrest van
the Vilnius Regional Courtvan 16 mei 2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon dient de gehele straf nog te ondergaan. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en zijn veroordeling tot een straf, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
Uit de aanvullende informatie van 27 oktober 2022 en het daarbij gevoegde arrest van 16 mei 2019 leidt de rechtbank af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en zijn veroordeling tot een straf, nadat de zaak, in feite en in rechte, opnieuw ten gronde is behandeld (HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas)). Alleen de procedure in hoger beroep die heeft geleid tot het arrest van
the Vilnius Regional Courtvan 16 mei 2019 valt daarom onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
Uit voormelde aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij het proces in hoger beroep dat heeft geleid tot het arrest van
the Vilnius Regional Court. Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal

5.Detentieomstandigheden in Litouwen

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht de overlevering te weigeren op grond van artikel 11 OLW omdat de opgeëiste persoon in Litouwen een reëel gevaar loopt dat hij in detentie onmenselijk of vernederend zal worden behandeld. Subsidiair dient de zaak te worden aangehouden teneinde nadere inlichtingen op te vragen. Weliswaar heeft de rechtbank Amsterdam geen algemeen gevaar vastgesteld voor wat betreft de detentie-instellingen in Litouwen, maar uit de overgelegde stukken, waaronder een bericht van
Amnesty Internationalen een bericht van
Artsen zonder Grenzenblijkt dat er aanleiding is aanvullende vragen te stellen over de detentieomstandigheden in Litouwen. De documenten zien op de situatie rondom asielzoekers die in penitentiaire instellingen verblijven in Litouwen, maar daaruit volgt dat de omstandigheden in detentie-instellingen slecht zijn en dat niet zonder meer kan worden vertrouwd op het meest recente CPT-rapport uit 2019. Het CPT heeft in december 2021 weer een bezoek gebracht aan Litouwen, maar het rapport daarover is nog niet gepubliceerd. Tot slot heeft de raadsman nog gewezen op de omstandigheid dat de opgeëiste persoon samen heeft gewerkt met de politie en heeft meegeholpen aan het vervolgen van criminelen. Hij is zijn leven niet zeker in de penitentiaire instellingen in Litouwen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - kort gezegd - aangevoerd dat er geen algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die in Litouwen zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. De door de raadsman aangehaalde documenten maken dit niet anders.
Oordeel van de rechtbank
In zijn arrest van 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (
Aranyosi en Căldăraru), punt 78) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie voorop gesteld dat het beginsel van wederzijds vertrouwen vereist dat elk van de lidstaten, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uitgaat dat alle andere lidstaten het Unierecht en, meer in het bijzonder, de door dat recht erkende grondrechten in acht neemt.
Dergelijke uitzonderlijke omstandigheden doen zich voor indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit bewijzen heeft dat er in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. In dat geval moet zij beoordelen of dit gevaar in geval van overlevering voor de opgeëiste persoon aanwezig is. Bij haar oordeel moet zij zich allereerst baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen.
Het rapport van 25 juni 2019 is het meest recente rapport van het CPT over Litouwen.
De rechtbank Amsterdam heeft in uitspraken van 2 juni 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:2756) en 29 juni 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:3308) niet alleen de inhoud van dit CPT-rapport van juni 2019 bij haar beslissing betrokken maar ook de reactie daarop van de Litouwse autoriteiten en heeft vervolgens geoordeeld dat er in het algemeen geen reëel gevaar meer was van een onmenselijke of vernederende behandeling in Litouwse gevangenissen. [2]
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de raadsman geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in Litouwen bevat op grond waarvan de rechtbank tot een ander oordeel zou moeten komen. De door de raadsman overgelegde documenten zien op de situatie rondom opvang van asielzoekers in Litouwen en niet op de algemene detentieomstandigheden in Litouwen.
De door de raadsman overgelegde stukken bevatten verder geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens waaruit blijkt dat er in Litouwen een algemeen reëel gevaar bestaat voor een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die hebben samengewerkt met de politie. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of het individuele risico voor de opgeëiste persoon kan worden uitgesloten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor overlevering en ziet geen aanleiding nadere vragen te stellen over de detentieomstandigheden. Het verweer wordt verworpen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Vilnius Regional Court(Litouwen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (