In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank Randers in Denemarken. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Nederland woont en de Deense nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht op aanwezigheid tijdens de zitting, maar zijn raadsvrouw was wel aanwezig. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten volgens Deens recht, waaronder deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft ook de garantie van de Deense autoriteiten beoordeeld en geconcludeerd dat deze voldoende is. De detentieomstandigheden in Denemarken zijn niet als een weigeringsgrond aangemerkt, omdat er geen bewijs is van een algemeen gevaar voor onmenselijke behandeling. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon naar Denemarken zal worden overgeleverd voor de strafbare feiten zoals vermeld in het EAB.