In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 december 2022 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Kalisz, Polen, op 17 juni 2014. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1973, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De procesgang begon op 31 juli 2015, waar de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was, en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. Urcun, en een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek werd geschorst om de opgeëiste persoon de kans te geven bewijs te leveren van zijn arbeid in Nederland tussen 2010 en 2015. Na verschillende zittingen en een tussenuitspraak op 18 september 2015, waarbij het onderzoek werd heropend, werd de behandeling van de vordering hervat op 21 december 2022. De officier van justitie verzocht de rechtbank om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat het EAB was ingetrokken. De rechtbank heeft dit verzoek gevolgd en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering van 16 juni 2015. Tevens werd het geschorste bevel tot overleveringsdetentie opgeheven. De uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer als voorzitter, samen met mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Pahladsingh, en is uitgesproken ter openbare zitting.