ECLI:NL:RBAMS:2022:8453

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
13/161971-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke vervolging in Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 december 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Frankrijk was uitgevaardigd. Het EAB, dat op 24 juni 2022 door het Justitieel Hof van Lille was afgegeven, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1994. De behandeling van het EAB vond plaats in verschillende zittingen, waarbij de rechtbank de termijn voor uitspraak heeft verlengd en het onderzoek heeft heropend om aanvullende informatie van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) te verkrijgen over het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon.

Tijdens de zitting op 13 december 2022 werd vastgesteld dat de wettelijke termijn voor de beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit de rechtbank niet ontsloeg van haar verplichting om een beslissing te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft ook de garantie van de Franse autoriteiten in aanmerking genomen, die bevestigde dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan indien hij wordt veroordeeld.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen beletselen zijn voor de overlevering. De beslissing om de overlevering toe te staan is genomen in het belang van de rechtsgang en de samenwerking binnen de Europese Unie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/161971-22
RK nummer: 22/3458
Datum uitspraak: 27 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 juni 2022 door de
public prosecutor to the Judicial Court of Lille(Frankrijk) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 13 september 2022
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 september 2022. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tussenuitspraak 27 september 2022
De rechtbank heeft het onderzoek bij tussenuitspraak van 27 september 2022 heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) opnieuw te bevragen over het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon.
Zitting 13 december 2022
De behandeling van het EAB is, met toestemming van partijen, in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van
13 december 2022. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [3] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie. [4]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
arrest warrant,uitgevaardigd door de vice-president bij de
Judicial Court of Lilleop 23 juni 2022 (referentie: 22005000004, JIRSAC/22/1).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Tussenuitspraak 27 september 2022

In de tussenuitspraak van 27 september 2022 heeft de rechtbank al geoordeeld over de strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd en over de door de verdediging opgeworpen weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW. De rechtbank heeft – kort gezegd – geoordeeld dat de feiten zijn aangemerkt als feiten in de lijst van bijlage 1 bij de OLW en dat de weigeringsgrond genoemd in artikel 9 OLW niet van toepassing is. De overwegingen worden hier als herhaald en ingelast beschouwd.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel.
De overwegingen van de rechtbank omtrent de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6 OLW in de tussenuitspraak van 27 september 2022 worden hier als herhaald en ingelast beschouwd. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank – kort gezegd – geoordeeld dat de opgeëiste persoon 10 jaar in Nederland heeft gewoond en dat voldaan is aan de eerste en tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Zij heeft vervolgens beslist dat in verband met de derde voorwaarde een nieuwe IND-bevraging plaats moest vinden met inachtneming van dat oordeel.
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank in de regel aan de hand van informatie van de (IND).
De brief van 18 oktober 2022 van de IND vermeldt dat [opgeëiste persoon] zijn verblijfsrecht behoudt, indien wordt getoetst aan het criterium ‘dwingende redenen van openbare veiligheid’.
Met die informatie is ook aan de derde voorwaarde voldaan, zodat de opgeëiste persoon op grond van artikel 6, derde lid, OLW kan worden gelijkgesteld met een Nederlander.
De overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
vice-procureurein Lille heeft op 12 september 2022 de volgende garantie gegeven:
‘If [opgeëiste persoon] (born on [geboortedag] 1994), is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence by the French jurisdiction, he will be allowed to return to the Netherlands to serve his sentence.’
Naar het oordeel van de rechtbank volstaat deze garantie.

10.Franse detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder geoordeeld [5] dat op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
In een e-mail van 22 juli 2022 heeft de
vice-procureurein Lille het volgende laten weten:
‘In response to your e-mail, I am able to inform you that the decision of incarceration is not in France the responsabilité of the Public Prosecutor but that in any case, Nimes being located 942 km from Lille, there is indeed no doubt that the individuals targeted will not be incarcerated in this place of detention.’
De rechtbank stelt vast dat zij slechts de verplichting heeft om de omstandigheden in de detentie-instelling te onderzoeken waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid terechtkomt. [6]
Uit voornoemde e-mail volgt dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes zal worden geplaatst. De opgeëiste persoon loopt na overlevering aan Frankrijk daarom niet het gevaar dat hij aan een behandeling in strijd met artikel 4 Handvest zal worden onderworpen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een nadere detentiegarantie op te vragen bij de justitiële autoriteiten van Frankrijk. De rechtbank is van oordeel dat van de door de officier van justitie verstrekte informatie kan worden uitgegaan, omdat het een mededeling van feitelijke aard betreft en de daaruit door die officier van justitie getrokken conclusie alleszins begrijpelijk is.
De detentie-omstandigheden in de detentie-instelling in Nîmes vormen dan ook geen beletsel voor het toestaan van de overlevering.

11.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

12.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

13.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
public prosecutor to the Judicial Court of Lille(Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie artikel 22 OLW.
4.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
5.Zoals blijkt uit onder andere ECLI:NL:RBAMS:2017:3763.
6.HvJ EU 25 juli 2018, de zaak ML, nummer C-220/18 PPU.