Overwegingen
1. Eisers zijn voor gelijke delen eigenaar van het perceel [adres] te Amsterdam met het daarop aanwezige hoofdgebouw en de aanbouw. Op 30 oktober 2018 is een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk en het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan. Met deze omgevingsvergunning is een zelfstandige kantoorfunctie zonder baliefunctie in het gebouw toegestaan. Het perceel [adres] ligt binnen het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (het bestemmingsplan) en heeft de bestemmingen ‘Tuin-1’ en ‘Tuin-3’.
2. De derde-partij woont aan [adres 2] te Amsterdam. De achterzijde van zijn perceel grenst gedeeltelijk aan de achterzijde van het perceel van eisers. Op 8 februari 2019 heeft de derde-partij verweerder verzocht om handhaving. De derde-partij stelt dat de aanbouw, waarin een meterkast, CV en WC zijn gelegen, zonder omgevingsvergunning is gebouwd.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder eisers gelast om binnen zes weken de aanbouw met overkapping te verwijderen en verwijderd te houden. Volgens verweerder is voor de aanbouw geen omgevingsvergunning verleend. Het bouwwerk is in strijd met het bestemmingsplan en verweerder wenst niet af te wijken van het bestemmingsplan. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
4. Met het besluit van 13 maart 2020 heeft verweerder het bezwaar van eisers gegrond verklaard, omdat niet vaststaat dat dat eisers de aanbouw hebben gebouwd of hebben laten bouwen zonder de vereiste omgevingsvergunning. Verweerder was daarom niet bevoegd om handhavend op te treden.
5. De derde-partij heeft hiertegen beroep ingesteld. Deze rechtbank heeft in de uitspraak van 22 juni 2021 het beroep gegrond verklaard, omdat verweerder volgens de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat de aanbouw wel is vergund. Volgens de rechtbank is met het verlenen van de omgevingsvergunning van 30 oktober 2018 de bouw van de aanbouw niet gelegaliseerd en is ook in 1906 de aanbouw niet vergund, omdat de aanbouw niet op de bouwtekening is ingetekend. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak.
6. Met het bestreden besluit heeft verweerder een nieuw besluit genomen. Volgens verweerder is de aanbouw gebouwd in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder laat daarom de last onder dwangsom die bij het primaire besluit is opgelegd in stand en past de begunstigingstermijn aan tot vier maanden na de datum van het primaire besluit. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder medegedeeld dat het bestemmingsplan het wel mogelijk maakt om af te wijken ten behoeve van de bouw van schuurtjes met een bouwhoogte van maximaal 2,5 meter en een oppervlakte van maximaal 6 m2.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank stelt voorop dat deze zaak over een handhavingsverzoek gaat. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift verweerder in de regel van zijn bevoegdheid om te handhaven gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden hoeft verweerder dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisering bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Is er sprake van een overtreding?
8. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van een overtreding van de planregels behorend bij het bestemmingsplan. Deze rechtbank heeft namelijk in de uitspraak van
22 juni 2021 geoordeeld dat de aanbouw niet is vergund met de vergunningen uit 2018 en ook niet in 1906. Eisers hebben tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld, waardoor dit oordeel in rechte vaststaat. Eisers hebben in deze procedure ook geen nieuwe stukken overgelegd waaruit wel blijkt dat de aanbouw is vergund. Daarbij heeft verweerder voldoende onderbouwd dat niet is gebleken dat de aanbouw destijds zonder vergunning kon worden gebouwd. Verweerder heeft op de zitting nader toegelicht dat hier daadwerkelijk onderzoek naar is gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit voldoende zorgvuldig voorbereid en berust het besluit verder op een draagkrachtige motivering. Hiermee staat vast dat sprake is van een overtreding.
Is er een concreet zicht op legalisatie?
9. Eisers hebben op 19 april 2022 een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor de bestaande aanbouw. Eisers hebben op de zitting toegelicht dat ze de aanbouw willen realiseren met de voorzieningen zoals die nu ook aanwezig zijn, dit wil zeggen met toilet en installaties ten behoeve van de kantoorfunctie. Verweerder heeft in het ter zitting overgelegde schrijven van 23 juni 2022 aangegeven dat zij geen vergunning zal verlenen voor een aanbouw met de huidige voorzieningen. Verweerder wil alleen meewerken aan een binnenplanse afwijking voor een schuur als de installaties ten behoeve van de kantoorfunctie en het toilet worden verwijderd. Hiermee is er dus geen concreet zicht op legalisatie voor de huidige aanbouw met voorzieningen.
Is het handhavend optreden onevenredig?
11. Eisers hebben gesteld dat handhaving onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. De belangen van eisers moeten in dit geval zwaarder wegen dan het algemeen belang nu er een groot financieel belang is voor eisers om de aanbouw met de voorzieningen te kunnen behouden. Het verwijderen van de aanbouw zal een effect hebben op de verhuurbaarheid van het gebouw. Daarnaast worden de belangen van de derde-partij volgens eisers maar in zeer geringe mate geschaad.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is handhavend optreden in dit geval niet onevenredig. Het is in het algemeen belang dat als een wettelijk voorschrift wordt overtreden het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik maakt. De rechtbank begrijpt dat het eisers geld kost om de overtreding te beëindigen, maar financieel nadeel kan in beginsel geen grond zijn voor het oordeel dat handhaving onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, zodat het bestuursorgaan daarvan om die reden behoort af te zien. Het college heeft het belang van ongewenste precedentwerking zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eisers bij instandhouding van de bebouwing in de binnentuin. In de door eisers genoemde omstandigheden heeft het college geen aanleiding hoeven zien om niet tot handhavend optreden over te gaan.
13. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen dus geen gelijk.
14. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.