ECLI:NL:RBAMS:2022:8263

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
13/229069-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor zware mishandeling door middel van een kopstoot

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 december 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 10 september 2022 in Amsterdam een zware mishandeling heeft gepleegd door een kopstoot te geven aan het slachtoffer. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 14 december 2022 gehouden, waarbij de verdachte aanwezig was. De officier van justitie, mr. S. Bont, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. P. Figge, heeft gepleit voor vrijspraak op basis van de psychische toestand van de verdachte tijdens het delict.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer, wat blijkt uit de medische rapporten en de verklaring van de tandarts. De rechtbank heeft de verdediging verworpen en geoordeeld dat de verdachte zich bewust was van de kans op zwaar letsel door de kopstoot. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte in een psychose verkeerde, maar dat dit niet voldoende was om het opzet te ontkennen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 59 dagen, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.

De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft schadevergoeding gevorderd, maar deze vordering is niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen bedragen waren genoemd. De rechtbank heeft de op te leggen straf gegrond op artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht en heeft de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten laten dragen. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige strafkamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/229069-22 (Promis)
Datum uitspraak: 28 december 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 december 2022. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Bont en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P. Figge naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 10 september 2022 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling, door [slachtoffer] een kopstoot in het gezicht te geven. Subsidiair is dit als poging zware mishandeling ten laste gelegd en meer subsidiair als mishandeling.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gelet op de bekennende verklaring van verdachte gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel en dat verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen daarvan bewust heeft aanvaard.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat hij geen opzet (ook niet in voorwaardelijke zin) heeft gehad op het toebrengen van letsel, omdat hij in een psychose verkeerde. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat niet is gebleken van zwaar lichamelijk letsel en dat ook geen sprake is van een poging tot het toebrengen daarvan.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling. De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt aan de hand van de verklaring van de tandarts en het proces-verbaal van bevindingen over het letsel van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) vast dat door de gedraging van verdachte letsel bij [slachtoffer] is veroorzaakt. Eén tand van [slachtoffer] is als gevolg van de kopstoot afgestorven. De zenuw was kapot, die is er uit gehaald en vervolgens heeft [slachtoffer] een wortelkanaalbehandeling moeten ondergaan. Zij heeft op die plek een stifttand gekregen. Diverse andere tanden waren beschadigd. [slachtoffer] heeft in haar verzoek tot schadevergoeding aangegeven dat haar tanden nooit meer hetzelfde zullen worden. Zij kan enkel nog met de rechterkant van haar mond eten en dat zal zo blijven. Het letsel van [slachtoffer] is van dien aard dat medisch ingrijpen noodzakelijk is gebleken, terwijl nu nog geen uitzicht is op (volledig) herstel. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsvrouw en is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Opzet
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] bewust een kopstoot heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Door met kracht een kopstoot te geven tegen een kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd, bestaat de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt zoals in dit geval blijvende gebitsschade. De gedraging van verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op letsel gericht te zijn dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Dat verdachte op het moment van het geven van de kopstoot in een manische psychose verkeerde, neemt het opzet niet weg. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een geestelijke stoornis slechts aan een bewezenverklaring van opzet in de weg kan staan als bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. [1] Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake, waar in dit geval niet van is gebleken. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw op dit punt en acht het primaire feit wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 10 september 2022 te Amsterdam, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken tand en beschadigde tanden en een beschadigde tandzenuw en tandwortel heeft toegebracht door die [slachtoffer] met dat opzet een kopstoot te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal-en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw en de officier van justitie hebben bepleit dat de strafbaarheid moet worden uitgesloten, omdat verdachte ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het tenlastegelegde feit aangezien hij in een psychose verkeerde.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Consult Rechtspleging van 12 september 2022 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie waarin de psycholoog heeft aangegeven dat sprake lijkt te zijn van ernstige psychiatrische problematiek die acute zorg vereist.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het Consult Rechtspleging van 21 september 2022 van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie waarin de psychiater heeft aangegeven dat bij verdachte sprake is van een ontregelde stemming, met zelfoverschatting en grandiositeit. Tevens zijn er aanwijzingen voor paranoïde wanen. Het ontbreekt verdachte aan inzicht in zijn huidige problematiek en aan besef van ziekte.
Over verdachte is geen Pro Justitia rapportage opgemaakt. De rechtbank acht op grond van het voorgaande wel aannemelijk dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een psychische stoornis. De rechtbank gaat er van uit dat de psychische problematiek van verdachte van invloed is geweest op het plegen van het feit. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat het handelen van verdachte volledig werd gestuurd vanuit zijn psychose en dat hem daarom geen enkel verwijt zou kunnen worden gemaakt. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het bewezen verklaarde verdachte in verminderde mate moet worden toegerekend. Dit betekent dat niet is gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluit, zodat verdachte niet zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het tenlastegelegde niet aan hem kan worden toegerekend.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht de behandeling van de strafzaak aan te houden indien de rechtbank onvoldoende is ingelicht over de toerekeningsvatbaarheid. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door [slachtoffer] tijdens haar werkzaamheden een kopstoot te geven. Dit is een ernstig feit. Verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en daarbij pijn en blijvend letsel bij haar veroorzaakt. Het handelen van verdachte heeft tot gevolg gehad dat [slachtoffer] zich onveilig voelt tijdens het uitvoeren van haar werkzaamheden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij tijdens de zitting geen empathie en berouw heeft getoond ten aanzien van de gevolgen die zijn handelen voor [slachtoffer] heeft gehad.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging, die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. Het oriëntatiepunt voor een zware mishandeling door middel van een kopstoot bij een first offender is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden.
Vervolgens heeft de rechtbank in strafmatigende zin rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Daar komt bij de omstandigheid dat aan verdachte in de zaak met rekestnummer 22/7194, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) is verleend.
Alles overwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 59 dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft vergoeding van materiële schade en immateriële schade gevorderd. [slachtoffer] heeft hierbij geen bedragen genoemd. Om die reden zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering niet is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
59 (negenenvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Buiskool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 december 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad 14 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3226.