ECLI:NL:RBAMS:2022:8261

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
13/017494-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan het opzettelijk bereiden en aanwezig hebben van MDMA en cocaïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 november 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan het opzettelijk bereiden en aanwezig hebben van 613,5 gram MDMA en 1,59 gram cocaïne. De verdachte was aanwezig tijdens de zittingen op 15 maart, 9 juni, 17 augustus en 11 november 2022. De officier van justitie, mr. H. Oppe, vorderde een gevangenisstraf van 12 maanden onvoorwaardelijk, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S. van den Berg, pleitte voor een taakstraf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de aankoop van een roerstaaf die gebruikt werd in een drugslab, en dat zij op de hoogte was van de druggerelateerde activiteiten van haar medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft voor de productie van harddrugs. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het onder feit 1 ten laste gelegde, maar sprak haar vrij van feit 2, omdat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen.

De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis bij niet-nakoming, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte een geringe rol had gespeeld in het geheel, en dat haar persoonlijke omstandigheden, zoals de impact op haar opleiding en toekomstige carrière, strafverminderend dienden te worden meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/017494-22 (Promis)
Datum uitspraak: 25 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 maart, 9 juni, 17 augustus en 11 november 2022. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling van haar strafzaak op 11 november 2022 aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Oppe en van wat verdachte en haar raadsvrouw mr. S. van den Berg naar voren hebben gebracht.
Er wordt gelijktijdig vonnis gewezen in de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummer 13-293920-21), [medeverdachte 2] (parketnummer 13-324599-21) en [medeverdachte 3] (parketnummer 13-316926-21). In de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 4] (parketnummer 13-324588-21) zal de rechtbank op een later moment vonnis wijzen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de zitting - onder feit 1 – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich in de periode van 28 oktober 2021 tot en met 1 december 2021 in Ridderkerk of Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren verstrekken, vervoeren of opzettelijk aanwezig hebben van methamfetamine, MDMA en cocaïne door de medeverdachten.
Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat zij zich in diezelfde periode en plaatsen heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van methamfetamine, MDMA of cocaïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage 1 bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten kunnen worden bewezen. De betrokkenheid van verdachte blijkt uit de omstandigheid dat verdachte een werkgeversverklaring bij [naam bedrijf] voor [medeverdachte 1] heeft opgesteld, terwijl [medeverdachte 1] feitelijk niet bij [naam bedrijf] heeft gewerkt. Daarnaast blijkt de betrokkenheid van verdachte uit de omstandigheid dat zij het roerwerk dat is aangetroffen in het drugslab heeft gekocht.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat alle resultaten van het onderzoek voortvloeien uit het onderzoek naar de telefoon van verdachte, van het bewijs moet worden uitgesloten als “
fruits of the poisonous tree”, omdat ten aanzien van dit onderzoek onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek zijn gemaakt.
De raadsvrouw heeft primair gesteld dat de resultaten uit het onderzoek aan de telefoon moeten worden uitgesloten, omdat de inbeslagname onrechtmatig is geweest. De raadsvrouw heeft subsidiair aangevoerd dat het onderzoek aan de telefoon van verdachte eveneens onrechtmatig is geweest, omdat het onderzoek zo verstrekkend is geweest dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van verdachte, terwijl voor het onderzoek geen toestemming is gevraagd aan de rechter-commissaris.
De raadsvrouw heeft verder bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat zij geen wetenschap van de drugs heeft gehad en het dubbel opzet op de samenwerking en het gronddelict ontbreekt. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw gesteld dat van medeplegen geen sprake is geweest, nu van een nauwe en bewuste samenwerking niet is gebleken, laat staan dat verdachte daaraan een significante bijdrage heeft geleverd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Inbeslagname smartphone
Op 1 december 2021 heeft onder leiding van een rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden op de [adres 1] . De doorzoeking heeft plaatsgevonden vanwege de verdenking tegen medeverdachte [medeverdachte 3] , de partner van verdachte, van wie was gebleken dat hij op de [adres 1] verbleef. Ten tijde van de doorzoeking was verdachte nog niet aangemerkt als verdachte. Op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering kunnen voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen in beslag worden genomen. Dat beperkt zich dus niet tot voorwerpen die toehoren aan een verdachte. Onder de gegeven omstandigheden was dus ook de telefoon van verdachte, als huisgenoot en partner van iemand ten aanzien van wie op dat moment een redelijk vermoeden van schuld bestond dat hij betrokken was bij de productie van harddrugs, vatbaar voor beslag en daartoe heeft de rechter commissaris vervolgens besloten. Dat een verbalisant ter plaatse aanvankelijk tegen verdachte heeft gezegd dat zij haar telefoon terug zou krijgen omdat zij zelf geen verdachte was, maakt dit niet anders.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw op dit punt.
3.3.2.
Onderzoek smartphone
Met betrekking tot het onderzoek aan de smartphone van verdachte overweegt de rechtbank het volgende. Uit het dossier blijkt niet duidelijk hoe het onderzoek naar de smartphone van verdachte is uitgevoerd. Uit het dossier blijkt alleen dat met een technisch hulpmiddel is gezocht in de contacten, foto’s, chatberichten en de telefoongeschiedenis. Of daarbij ook meer is bekeken dan uiteindelijk is neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen, is niet duidelijk. De rechtbank acht het denkbaar dat door het onderzoek een min of meer compleet beeld van bepaalde aspecten van het leven van verdachte is verkregen, maar kan dit niet vaststellen.
Op basis van de geldende jurisprudentie (vgl. het Smartphone-arrest, ECLI:NL:HR:2017:584) moet indien op voorhand voorzienbaar is dat door het uitlezen van de telefoon een zeer ingrijpende inbreuk op de privacy van de gebruiker kan worden gemaakt, toestemming worden gegeven door de rechter-commissaris. Indien het onderzoek aan een smartphone van die orde is dat toestemming door een rechter-commissaris is vereist en deze ontbreekt, is sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
In dit geval is die toestemming niet gevraagd. De rechtbank is echter van oordeel dat voor zover er al sprake is geweest van een vormverzuim, in dit geval kan worden volstaan met de enkele constatering daarvan. Daarbij overweegt de rechtbank dat geen sprake is van een inbreuk op het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Wel is mogelijk sprake van een onrechtmatige inbreuk op het recht van de verdachte op bescherming van haar persoonlijke levenssfeer, en dus mogelijk een schending van artikel 8 EVRM. De rechtbank is echter van oordeel dat voor zover deze inbreuk bestaat die niet dusdanig is dat compensatie in de zin van bewijsuitsluiting of strafvermindering geboden is. Verdachte heeft overigens ook niet geconcretiseerd welk nadeel, anders dan de verkrijging van bewijs in haar strafzaak, Dat op de telefoon van verdachte persoonlijke of precaire informatie kon worden geraadpleegd, die de ernst tekent van de inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer, is niet concreet aangevoerd. De gegevens die uit de telefoon van verdachte zijn verkregen, zien bovendien slechts op een korte periode.
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat zich geen geval voordoet waarin de toepassing van bewijsuitsluiting in aanmerking komt, terwijl evenmin sprake is van door het vormverzuim veroorzaakt nadeel dat zich leent voor compensatie door middel van strafvermindering. Het verweer van de raadsvrouw op dit punt wordt daarom verworpen.
3.3.3.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen zoals omschreven in rubriek 5, dat verdachte ten aanzien van feit 1 de ten laste gelegde medeplichtigheid aan het opzettelijk bereiden van MDMA en aanwezig hebben van cocaïne heeft begaan. De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
3.3.3.1. Feiten en omstandigheden
Bij doorzoeking van de loods aan de [adres 2] in Ridderkerk heeft de politie een hoeveelheid MDMA en cocaïne aangetroffen. Daarnaast heeft de politie grondstoffen en voorwerpen aangetroffen voor de productie van harddrugs. De aangetroffen drugs zijn onderzocht en geverbaliseerd is dat dit in totaal 613,5 gram MDMA en 1,59 gram cocaïne betreft. Daarnaast is door het NFI geconcludeerd dat de grondstoffen die in de loods lagen kunnen worden gebruikt voor de productie van MDMA. Door het NFI is vervolgens een schatting gemaakt waaruit is gebleken dat uit de beschikbare grondstoffen ongeveer 11 kilo MDMA kan worden gemaakt. Tevens heeft het LFO op basis van aangetroffen chemicaliën, die kunnen worden gebruikt voor de vervaardiging van (synthetische) drugs en/of precursoren, vastgesteld dat in het aangetroffen laboratorium reeds 37,5 kilogram MDMA kan zijn geproduceerd. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat in de loods een drugslab is aangetroffen en harddrugs zijn bereid.
Verder overweegt de rechtbank over de handelingen van verdachte het volgende. Op 25 oktober 2021 heeft medeverdachte [medeverdachte 3] in een bericht aan verdachte gevraagd of zij een roerstaaf ter waarde van € 1.079,00 wil betalen. Verdachte heeft gevraagd of dat via haar eigen rekening moet worden gedaan, of via de rekening van [naam bedrijf] . Vervolgens is een contant bedrag op de privé-rekening van verdachte gestort, is dit overgeboekt naar de rekening van [naam bedrijf] en is uiteindelijk de factuur van de roerstaaf via de rekening van [naam bedrijf] betaald. Verdachte heeft verklaard dat zij deze betaling niet zelf heeft uitgevoerd. Maar gelet op het verzoek van [medeverdachte 3] , de reactie van verdachte en de voorafgaande storting op de privé-rekening van verdachte, vindt de rechtbank die verklaring onaannemelijk. De rechtbank gaat er dus van uit dat verdachte, op verzoek van [medeverdachte 3] , zelf deze betaling heeft verricht. De rechtbank gaat er derhalve ook van uit dat verdachte de factuur van [website/naam bedrijf] (de leverancier van de roerstaaf) heeft gezien. Uit die factuur blijkt dat [website/naam bedrijf] leverancier was van
storage tanks,
pressure tanks,
mixing tanksen
agigators, en dat de factuur was opgemaakt ten behoeve van handelsonderneming [naam B.V.] ., met welke onderneming verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] geen banden hadden. Bij doorzoeking van de loods is een roerstaaf aangetroffen, waarvan het serienummer overeenkomt met het nummer van de roerstaaf die door verdachte is betaald.
Uit de telefoon van verdachte blijkt verder het volgende. [medeverdachte 3] heeft op 9 oktober 2021 aan verdachte geschreven dat hij genaaid is voor ‘30K’, dat hij iets besteld had waar hij al drie weken op wacht en dat hij er nu achter is gekomen dat ‘die spullen’ er niet zijn en dat ‘hij’ een wapen trok. Op 31 oktober 2021 heeft [medeverdachte 3] aan verdachte gestuurd dat hij ‘iets’ moet laten testen bij een junk thuis. Op 24 november 2021 heeft [medeverdachte 3] aan verdachte een foto gestuurd van een man die handschoenen draagt en waarop vaten te zien zijn die worden gebruikt voor de productie van synthetische drugs. Ten slotte is via de telefoon van verdachte op 6 november 2021 via Google gezocht naar 10 liter Bio Ethanol, waarna deze zoekslag weer verwijderd is.
Gelet op de aangetroffen berichten tussen [medeverdachte 3] en verdachte alsmede de zoekslag op haar telefoon, is de rechtbank van oordeel dat het voor verdachte voldoende duidelijk had moeten zijn dat [medeverdachte 3] zich met druggerelateerde strafbare feiten bezig heeft gehouden. Door desondanks op verzoek van [medeverdachte 3] een roerstaaf te betalen, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij met haar handelen middelen zou verschaffen en behulpzaam zou zijn bij de druggerelateerde strafbare feiten van [medeverdachte 3] .
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte zowel opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn bij en het verschaffen van gelegenheid en middelen, als op de productie van harddrugs. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde.
3.3.3.3. Vrijspraak ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht het onder feit 2 ten laste gelegde feit niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering, nu de bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht is geweest. Verdachte zal dan ook van het onder feit 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in de periode van 28 oktober 2021 tot en met 1 december 2021, te Ridderkerk, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk hebben bereid en/of opzettelijk aanwezig hebben gehad, hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en cocaïne, te weten 613,5 gram MDMA en 1,59 gram cocaïne, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, tot het plegen van welk misdrijf verdachte omstreeks voornoemde pleegperiode, opzettelijk gelegenheid en middelen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door:
één voor de productie van MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, benodigd roerwerk aan te schaffen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden onvoorwaardelijk. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een geldboete zal worden opgelegd van € 10.000,-.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en om aan verdachte een taakstraf op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is anderen behulpzaam geweest bij een draaiend drugslab dat ingericht was voor de productie van grote hoeveelheden harddrugs. De verspreiding van en handel in harddrugs gaat gepaard met veel andere vormen van overlast gevende criminaliteit. Het op de illegale markt komen van dergelijke partijen faciliteert de financiering van de georganiseerde misdaad en heeft een negatief effect op het financiële en economische verkeer. Daarnaast wordt het chemisch afval dat ontstaat bij de productie vrijwel altijd illegaal gedumpt, hetgeen zeer schadelijk is voor het milieu. Zowel de productie van een synthetische drug als het daaruit voorkomende chemische afval en het dumpen van dat afval, zijn dan ook maatschappelijk ontwrichtend.
Verder wijst de rechtbank op de vele risico’s die gepaard gaan met het opslaan en bewerken van diverse chemicaliën in een illegaal drugslaboratorium, zoals brand, ontploffingsgevaar en het vrijkomen van giftige en bijtende dampen, niet alleen levensgevaarlijk voor de producenten van de drugs, maar ook voor mensen die in de omgeving van het laboratorium wonen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging, die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. Het oriëntatiepunt voor het bereiden van harddrugs van een hoeveelheid van 500 tot 1.000 gram harddrugs is een gevangenisstraf van 4 maanden.
Anderzijds houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de geringe rol die verdachte in het geheel heeft gehad en dat verdachte wordt veroordeeld voor medeplichtigheid. Daarnaast heeft de rechtbank strafverminderend rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo heeft verdachte op zitting toegelicht dat bij een veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf haar opleiding in het geding komt en haar kansen op de arbeidsmarkt als jurist gering zijn.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen van 180 uren, bij niet verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis. Daarnaast zal aan verdachte een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding voor het daarnaast opleggen van een geldboete.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 48 van het Wetboek van Strafrecht en 2 en 10 van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 180 uren,met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
4 maanden. Beveelt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr.E. Slager, voorzitter,
mrs.P.P.C.M. Waarts en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Buiskool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van25 november 2022.