ECLI:NL:RBAMS:2022:8258

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
13/293920-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor het bereiden en opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 november 2022 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het bereiden en opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, waaronder MDMA en cocaïne. De verdachte, geboren in 1988 en gedetineerd in een justitiële inrichting, werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de verkoop en distributie van deze drugs. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op meerdere data in 2022, waarbij de verdachte aanwezig was op de laatste zitting. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Oppe, en de verdediging door zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een drugslab waar aanzienlijke hoeveelheden MDMA en cocaïne werden geproduceerd. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bewezen geacht op basis van observaties, camerabeelden en forensisch bewijs. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van voorarrest, en de rechtbank heeft geen geldboete opgelegd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de georganiseerde drugscriminaliteit meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/293920-21 (Promis)
Datum uitspraak: 25 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
gedetineerd in het Justitieel Complex [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 maart, 9 juni, 17 augustus en 11 november 2022. Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak op 11 november 2022 aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Oppe en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen naar voren hebben gebracht.
Er wordt gelijktijdig vonnis gewezen in de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummer 13-316926-21), [medeverdachte 2] (parketnummer 13-324599-21) en [medeverdachte 3] (parketnummer 13-017494-22). In de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 4] (parketnummer 13-324588-21) zal de rechtbank op een later moment vonnis wijzen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is onder feit 1 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen in de periode van 28 oktober 2021 tot en met 1 december 2021 in Ridderkerk of Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren verstrekken, vervoeren of opzettelijk aanwezig hebben van methamfetamine, MDMA en cocaïne.
Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich in diezelfde periode en plaatsen heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van methamfetamine, MDMA of cocaïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage 1 bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig moet worden verklaard. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is, omdat niet nader is beschreven onder welke omstandigheden het feit zou zijn begaan. De raadsman stelt dat daarmee niet is voldaan aan de vereisten van artikel 261 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (
hierna: Sv).
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Met betrekking tot de dagvaarding heeft de officier van justitie aangegeven dat de tenlastelegging voldoende duidelijk is. De officier van justitie heeft gesteld dat de tenlastelegging moet worden bekeken aan de hand van het onderliggende dossier. Op basis van deze informatie moet het voor de verdediging voldoende duidelijk zijn wat de verdenking is.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voldoende duidelijk is, en daarom niet in strijd is met artikel 261 Sv. De rechtbank overweegt dat uit de woorden ‘
contact leggen over de productie van harddrugs’in de tenlastelegging in samenhang met de inhoud van het dossier voldoende is gebleken waartegen verdachte zich moet verdedigen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman op dit punt.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten kunnen worden bewezen. De betrokkenheid van verdachte blijkt uit de observaties van de verbalisanten, het proces-verbaal van het bekijken van de camerabeelden, de bevindingen van de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (
hierna: LFO) en de onderzoeksresultaten van het Nederlands Forensisch Instituut (
hierna:
NFI).
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de resultaten van het tappen van de telefoon, de observaties en het onderzoek aan de telefoon van het bewijs moeten worden uitgesloten als “
fruits of the poisonous tree”, omdat ten aanzien van deze onderzoeken onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek zijn gemaakt.
Ten aanzien van het tappen van de telefoon en de observaties heeft de raadsman erop gewezen dat deze zijn gedaan op basis van TCI-meldingen. Uit het dossier is niet gebleken dat de betrouwbaarheid van deze meldingen is getoetst. De raadsman heeft daarom - naast voornoemd subsidiair standpunt - primair verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om de verdediging in staat te stellen de informanten en verbalisant te horen.
Het onderzoek aan de Samsung telefoon is onrechtmatig geweest, omdat het onderzoek zo verstrekkend is geweest dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijke leven van verdachte, terwijl voor het onderzoek geen toestemming is gevraagd aan de rechter-commissaris.
Indien de rechtbank de verweren van de raadsman niet volgt, stelt de raadsman dat niet kan worden vastgesteld wat verdachte in het pand aan de [straatnaam] heeft gedaan. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap of beschikkingsmacht heeft gehad van de drugs en goederen die zich in het pand bevonden. Daarnaast kan medeplegen niet worden bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het ten laste gelegde. Verdachte moet dan ook van het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
TCI-meldingen
Informatie uit een TCI-melding kan als startinformatie dienen voor een strafrechtelijk onderzoek. De melding kan – zonder nader onderzoek naar de inhoud en herkomst van de melding - gebruikt worden als aanleiding voor nader onderzoek, tenzij er aanwijzingen zijn dat sprake is van onregelmatigheden bij de totstandkoming van de TCI-melding. Of op basis van TCI-informatie ook dwangmiddelen kunnen worden ingezet is afhankelijk van de vraag of de informatie voldoende concreet is en of deze wordt ondersteund door overige informatie.
Uit het eerste TCI proces-verbaal blijkt dat via een informant de volgende informatie is binnengekomen: “
een jongen die [verdachte 1] wordt genoemd een draaiend lab heeft waar synthetische drugs wordt geproduceerd” en dat uit onderzoek is gebleken dat [verdachte 1] is genaamd “
, geboren [geboortedag] -1988 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )”.
Uit het tweede TCI proces-verbaal blijkt dat via een informant de volgende informatie is binnengekomen: “
[verdachte 1] maakt gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer].” en dat uit onderzoek is gebleken dat [verdachte 1] is genaamd “
, geboren [geboortedag] -1988 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )”.
De rechter-commissaris heeft op 29 oktober 2021 een machtiging op grond van de artikelen 125m en 125n Sv afgegeven. In de beslissing heeft de rechter-commissaris aangegeven dat de officier van justitie mondeling de machtiging heeft gevorderd, en dat deze mondelinge vordering is onderbouwd met een proces-verbaal met kenmerk 2021221648. De rechtbank kan op grond van deze informatie niet vaststellen dat de rechter-commissaris op het moment van afgeven van de machtiging over meer informatie heeft beschikt dan de TCI-meldingen.
Uit het proces-verbaal aanvullende verdenking van 9 november 2021 blijkt dat gedurende de start van het opsporingsonderzoek uit de justitiële documentatie van verdachte is gebleken dat verdachte eerder schuldig is bevonden aan een Opiumwet gerelateerd strafbaar feit. Mede door deze aanvullende bevinding is verdachte verdacht van het meewerken aan een drugslab.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 24 augustus 2021 is veroordeeld voor een Opiumwet gerelateerd strafbaar feit. Niet kan worden vastgesteld of de rechter-commissaris bij het afgeven van de machtiging kennis had van deze aanvullende informatie. De rechtbank is echter van oordeel dat ook indien dat niet het geval was, verdachte hierdoor niet in zijn belang is geschaad. De informatie uit zijn justitiële documentatie bestond immers al wel op 29 oktober 2021. De rechtbank is van oordeel dat de TCI-melding voldoende concreet is geweest, en dat op grond van die melding, in combinatie met de justitiële documentatie van verdachte, in redelijkheid een machtiging op grond van artikelen 125m en 125n Sv kon worden afgegeven. De rechtbank is verder van oordeel dat hetzelfde geldt voor het bevel stelselmatige observatie door de officier van justitie van 28 oktober 2021. Het verzoek van de raadsman om de behandeling aan te houden om de informanten en verbalisant te horen wordt dan ook afgewezen. Ook verwerpt de rechtbank gelet op voornoemde het verweer van de raadsman tot uitsluiting van het bewijs van de resultaten van het tappen van de telefoon en de observaties.
4.3.2.
Onderzoek smartphone
Met betrekking tot het onderzoek aan de smartphone overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier blijkt niet duidelijk hoe het onderzoek naar de smartphone van verdachte is uitgevoerd. Uit het dossier blijkt alleen dat met een technisch hulpmiddel is gezocht in de contacten, foto’s, chatberichten en de telefoongeschiedenis. Of daarbij ook meer is bekeken dan uiteindelijk is neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen, is niet duidelijk. De rechtbank acht het denkbaar dat door het onderzoek een min of meer compleet beeld van bepaalde aspecten van het leven van verdachte is verkregen, maar kan dit niet vaststellen.
Op basis van de geldende jurisprudentie (vgl. het Smartphone-arrest, ECLI:NL:HR:2017:584) moet indien op voorhand voorzienbaar is dat door het uitlezen van de telefoon een zeer ingrijpende inbreuk op de privacy van de gebruiker kan worden gemaakt, toestemming worden gegeven door de rechter-commissaris. Indien het onderzoek aan een smartphone van die orde is dat toestemming door een rechter-commissaris is vereist en deze ontbreekt, is sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
In dit geval is die toestemming niet gevraagd. De rechtbank is echter van oordeel dat voor zover er al sprake is geweest van een vormverzuim, in dit geval kan worden volstaan met de enkele constatering daarvan. Daarbij overweegt de rechtbank dat geen sprake is van een inbreuk op het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Wel is mogelijk sprake van een onrechtmatige inbreuk op het recht van de verdachte op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, en dus mogelijk een schending van artikel 8 EVRM. De rechtbank is echter van oordeel dat voor zover deze inbreuk bestaat die niet dusdanig is dat compensatie in de zin van bewijsuitsluiting of strafvermindering geboden is. Verdachte heeft overigens ook niet geconcretiseerd welk nadeel, anders dan de verkrijging van bewijs in zijn strafzaak, hij hierdoor heeft ondervonden.
Het nadeel dat de verdachte heeft ondervonden, is nauwelijks geconcretiseerd. Dat op de telefoon van verdachte persoonlijke of precaire informatie kon worden geraadpleegd, die de ernst tekent van de inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer, is niet concreet aangevoerd. De gegevens die uit de telefoon van verdachte zijn verkregen, zien bovendien slechts op een korte periode.
Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat zich geen geval voordoet waarin de toepassing van bewijsuitsluiting in aanmerking komt, terwijl evenmin sprake is van door het vormverzuim veroorzaakt nadeel dat zich leent voor compensatie door middel van strafvermindering. Het verweer van de raadsman op dit punt wordt daarom verworpen.
4.3.3.
Bewijsoverweging ten aanzien van feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen zoals omschreven in rubriek 5, dat verdachte ten aanzien van feit 1 het ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk bereiden van MDMA en aanwezig hebben van cocaïne heeft begaan. Ook vindt de rechtbank bewezen dat verdachte met medeverdachten de voorbereidingshandelingen heeft begaan ten aanzien van het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van MDMA en methamfetamine, door gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen en voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden te hebben, waarvan zij wisten dat zij bestemd waren voor het plegen van deze feiten. Verdachte en de medeverdachten hebben daartoe contacten gelegd en onderhouden met anderen over de productie van harddrugs. De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
4.3.3.1.Feiten en omstandigheden
Bij doorzoeking van de loods aan de [straatnaam] in Ridderkerk heeft de politie een hoeveelheid MDMA cocaïne aangetroffen. Daarnaast heeft de politie grondstoffen en voorwerpen aangetroffen voor de productie van harddrugs. De aangetroffen drugs zijn onderzocht en geverbaliseerd is dat dit in totaal 613,5 gram MDMA en 1,59 gram cocaïne betreft. Daarnaast is door het NFI geconcludeerd dat de grondstoffen die in de loods lagen kunnen worden gebruikt voor de productie van MDMA. Door het NFI is vervolgens een schatting gemaakt, waaruit is gebleken dat uit de beschikbare grondstoffen ongeveer 11 kilo MDMA kan worden gemaakt. Verder heeft het LFO op basis van aangetroffen chemicaliën, die kunnen worden gebruikt voor de vervaardiging van (synthetische) drugs en/of precursoren, vastgesteld dat in het aangetroffen laboratorium reeds 37,5 kilogram MDMA kan zijn geproduceerd.
4.3.3.2. Bewijsoordeel ten aanzien van feit 1
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat in de loods een drugslab is aangetroffen en waar harddrugs zijn bereid.
Verbalisanten hebben op grond van observaties en camerabeelden het volgende waargenomen. Verdachte is op 4, 9, 11 en 12, 18 en 23 november 2021 en op 1 december 2021 samen met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] in verschillende samenstellingen en op verschillende momenten aanwezig geweest in de loods op de [straatnaam] in Ridderkerk . Verdachte heeft in de loods met handschoenen aan gewerkt aan een luchtfiltersysteem. Op 1 december 2021 is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 4] (
hierna: [medeverdachte 4]) het bedrijfspand om 12:39 uur binnen gegaan, en om 15:33 uur vertrokken. Daarnaast heeft verdachte op deze dag samen met [medeverdachte 4] vier grote kunststof vaten gekocht en naar de loods gebracht.
Gelet op de veelvuldige en langdurige aanwezigheid in de loods waarbij verdachte werkzaamheden verricht die passen bij de productie van harddrugs komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zich met anderen heeft schuldig gemaakt aan het bereiden van MDMA en dat verdachte cocaïne aanwezig heeft gehad. Voor het aanwezig hebben overweegt de rechtbank dat de cocaïne zich binnen de machtssfeer van verdachte bevond en hij daar ook wetenschap van moet hebben gehad gelet op zijn langdurige en veelvuldige aanwezigheid in de loods.
De rechtbank is verder van oordeel dat daarbij sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering. Verdachte is gelijktijdig met zijn medeverdachten in de loods aanwezig geweest. Ook is op de telefoons van zijn medeverdachten onderling berichtenverkeer dat duidt op de productie van harddrugs aangetroffen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waar verdachte een substantiële bijdrage aan heeft geleverd, zodat sprake is van medeplegen.
4.3.3.3. Bewijsoordeel ten aanzien van feit 2
De rechtbank is verder van oordeel dat, op grond van voorstaande feiten en omstandigheden, bezien in onderlinge samenhang en verband, het niet anders kan dan dat verdachte en zijn medeverdachten wisten dat de handelingen die zij hebben verricht ter voorbereiding waren voor het produceren van harddrugs. Uit de omvangrijke hoeveelheid grondstoffen die daar is aangetroffen en de geschatte hoeveelheid MDMA die daarmee kan worden geproduceerd, leidt de rechtbank af dat de drugs niet waren bestemd voor eigen gebruik maar voor de verspreiding en handel. De rechtbank acht, mede gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het bovenstaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met betrekking tot de handel in MDMA en methamfetamine voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet heeft gepleegd. Onder verwijzing naar hetgeen hierover onder 4.3.3.3. is overwogen is de rechtbank ten aanzien van dit feit eveneens van oordeel dat hierbij sprake is geweest van medeplegen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
in de periode van 28 oktober 2021 tot en met 1 december 2021, te Ridderkerk tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft bereid en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en cocaïne, te weten 613,5 gram MDMA en 1,59 gram cocaïne, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 2
in de periode van 28 oktober 2021 tot en met 1 december 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten telkens het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van methamfetamine en MDMA (kristallen), zijnde middelen vermeld op bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen,
- zich gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
- voorwerpen en stoffen en gelden voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers heeft hij, verdachte met zijn mededaders telkens al dan niet via anderen in of omstreeks voornoemde pleegperiode en op voornoemde pleegplaats contacten gelegd en onderhouden met andere personen inzake de productie van een hoeveelheid harddrugs en inzake de voor productie van harddrugs benodigde grondstoffen en materialen en grondstoffen voorhanden gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden onvoorwaardelijk met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een geldboete zal worden opgelegd van € 40.000,-. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met de justitiële documentatie en de rol van verdachte.
De officier van justitie heeft gevorderd bij oplegging van een gevangenisstraf de schorsing van het bevel gevangenhouding op te heffen vanwege het recidivegevaar.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij de strafmaat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat uit het dossier niet is gebleken van een professioneel drugslab. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de geringe opbrengst van het drugslab.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is samen met anderen betrokken geweest bij een draaiend drugslab dat ingericht was voor de productie van grote hoeveelheden harddrugs.. De verspreiding van en handel in harddrugs gaat gepaard met veel andere vormen van overlast gevende criminaliteit. Het op de illegale markt komen van dergelijke partijen faciliteert de financiering van de georganiseerde misdaad en heeft een negatief effect op het financiële en economische verkeer. Daarnaast wordt het chemisch afval dat ontstaat bij de productie vrijwel altijd illegaal gedumpt, hetgeen zeer schadelijk is voor het milieu. Zowel de productie van een synthetische drug als het daaruit voorkomende chemische afval en het dumpen van dat afval, zijn dan ook maatschappelijk ontwrichtend. Verder wijst de rechtbank op de vele risico’s die gepaard gaan met het opslaan en bewerken van diverse chemicaliën in een illegaal drugslaboratorium, zoals brand, ontploffingsgevaar en het vrijkomen van giftige en bijtende dampen, niet alleen levensgevaarlijk voor de producenten van de drugs, maar ook voor mensen die in de omgeving van het laboratorium wonen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar gekeken naar de oriëntatiepunten voor strafoplegging, die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. Het oriëntatiepunt voor het bereiden van harddrugs van een hoeveelheid van 500 tot 1000 gram harddrugs is een gevangenisstraf van 4 maanden. In dit geval is echter ook sprake van voorbereidingshandelingen. Het gaat bovendien om een om een professioneel drugslab, waarvan uit onderzoek is gebleken dat vermoedelijk reeds 37,5 kilo MDMA is geproduceerd en waar voldoende grondstoffen aanwezig waren om nog eens 11 kilo MDMA te produceren. De rechtbank vindt om die reden dat het oriëntatiepunt geen recht doet aan de ernst van dit feit en zal een hogere straf op leggen.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 17 juni 2022. Hieruit is gebleken dat verdachte op 24 augustus 2021 door het Gerechtshof Amsterdam is veroordeeld voor onder andere een overtreding van artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod. Verdachte heeft onderhavig feit gedurende zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling van deze straf gepleegd. De rechtbank heeft hier strafverzwarend rekening mee gehouden.
Alles overwegende vindt de rechtbank dat het niet anders kan dan dat aan verdachte een forse gevangenisstraf wordt opgelegd. Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting waar verdachte indirect aan heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten. De rechtbank vindt wel dat de door de officier van justitie gevorderde straf té fors is. De rechtbank vindt een gevangenisstraf van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het daarnaast opleggen van een geldboete.
Verdachte zit op dit moment een eerder opgelegde gevangenisstraf van vier jaren uit, die tot eind 2024 loopt. De rechtbank acht daarom het opheffen van de schorsing van het bevel gevangenneming niet opportuun.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving:PL1300-2021221648-G6127489, Zwart, merk: Samsung);
2. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021221648-G6127477, Grijs, merk: Apple);
3. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021221648-G6127493, Zwart, merk: Samsung).
Verbeurdverklaring
De onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen behoren aan verdachte toe en dienen verbeurd te worden verklaard, nu met behulp van de in beslaggenomen goederen het bewezen geachte is begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feiten 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
en
medeplegen van om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen, stoffen, gelden en andere betaalmiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte 1], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verklaart verbeurd:
1. STK Telefoontoestel (Omschrijving:PL1300-2021221648-G6127489, Zwart, merk: Samsung);
2. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021221648-G6127477, Grijs, merk: Apple);
3. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2021221648-G6127493, Zwart, merk: Samsung).
Wijst af de vordering gevangenneming van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Slager, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en J.M.R. Vastenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr.K Buiskool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van25 november 2022.
Bijlage […]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]

[…]