ECLI:NL:RBAMS:2022:8210

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
22/2550
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een dwangsom door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Amsterdam het beroep van eiseres, gevestigd te Eindhoven, tegen de afwijzing van een dwangsom door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De heffingsambtenaar had op 24 januari 2022 besloten om geen dwangsom toe te kennen aan eiseres, wat door eiseres werd bestreden. De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. H. Oderkerk, aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar tijdig heeft beslist. Eiseres had op 28 februari 2021 een gecombineerde aanslag ontvangen en had hiertegen bezwaar gemaakt. De ingebrekestelling van eiseres werd op 10 januari 2022 ontvangen, wat betekende dat de uiterste termijn voor de beslissing op het bezwaar op 24 januari 2022 viel. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar op die datum inderdaad heeft beslist, en dat er geen dwangsom is verbeurd.

Eiseres voerde aan dat de beslissing van de heffingsambtenaar onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat er sprake was van fraus legis. De rechtbank oordeelt echter dat fraus legis niet van toepassing is in deze zaak, aangezien dit begrip specifiek betrekking heeft op belastingverijdeling. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar de brieven naar een verkeerd adres heeft gestuurd, maar dat dit niet leidt tot de conclusie dat er een dwangsom verschuldigd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2550

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Eindhoven, eiseres

( [gem. eiseres] ),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,verweerder.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van een dwangsom door de heffingsambtenaar.
Met een besluit van 24 januari 2022 heeft de heffingsambtenaar geweigerd aan eiseres een dwangsom toe te kennen. Met de bestreden uitspraak van 8 april 2022 op het bezwaar van eiseres is de heffingsambtenaar bij dat besluit gebleven.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de heffingsambtenaar, verschenen in de persoon van mr. H. Oderkerk.

Totstandkoming van het besluit

1.1
Eiseres heeft op 28 februari 2021 een gecombineerde aanslag ontvangen. Eiseres heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt.
1.2
Met een brief van 6 januari 2022 heeft eiseres de heffingsambtenaar een ingebrekestelling gestuurd wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. Op de brief staat een ontvangststempel van 10 januari 2022.
1.3
Met een uitspraak op bezwaar van 24 januari 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Op het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 24 januari 2022 wordt apart uitspraak gedaan.
1.4
Met een besluit van 24 januari 2022 heeft de heffingsambtenaar beslist eiseres geen dwangsom toe te kennen.
1.5
Met het bestreden besluit is de heffingsambtenaar bij die afwijzing gebleven. Volgens de heffingsambtenaar is de ingebrekestelling op 10 januari 2022 ontvangen, waardoor de uiterste termijn op uitspraak op bezwaar te doen 24 januari 2022 was.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de vraag of de heffingsambtenaar een dwangsom is verbeurd wegens het niet-tijdig beslissen op het bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht geen dwangsom heeft toegekend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft verweerder op tijd beslist?
4. Artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de termijn waarop een bestuursorgaan moet beslissen nadat zij in gebreke is gesteld, twee weken is na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Het moment dat de ingebrekestelling is ontvangen is dus bepalend voor het moment waarop de termijn gaat lopen.
5. Eiseres voert aan dat de laatste datum waarop verweerder kon beslissen voordat zij een dwangsom verbeurde, 21 januari 2021 was. Volgens de gemachtigde van eiseres is de ingebrekestelling bezorgd op 7 januari 2021, omdat hij hem op 6 januari 2021 op de post heeft gedaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingebrekestelling pas op 10 januari 2021 is bezorgd en verwijst hierbij naar de poststempel op de brief.
6. Mocht de rechtbank ervan uit gaan dat de ingebrekestelling op 7 januari 2021 zou zijn bezorgd, zoals door eiseres gesteld, zou dit betekenen dat op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Awb de termijn aanvangt op 8 januari 2021, de dag na de ontvangstdatum van 7 januari 2021. De laatste dag van de termijn is in dat geval zaterdag 22 januari 2021. Echter is in artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet bepaald dat een termijn die eindigt op een zaterdag, verlengd wordt tot de eerste volgende dag die niet een zaterdag, zondag of erkende feestdag is. In dit geval is de laatste dag van de termijn daarom maandag 24 januari 2021.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 24 januari 2021 heeft beslist. Dit is binnen de termijn van twee weken. Verweerder heeft dus tijdig beslist. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Fraus legis
8. Eiseres voert verder aan dat verweerder de bestreden uitspraakslechts heeft genomen om te voorkomen dat er een dwangsom verbeurt. Daarom is de bestreden uitspraak volgens haar onzorgvuldig tot stand gekomen. Zij meent daarom dat geen sprake is van een rechtsgeldig genomen besluit, maar van fraus legis, waardoor verweerder de maximale dwangsom heeft verbeurd.
9. De rechtbank oordeelt dat het begrip fraus legis niet van toepassing is op deze zaak, nu dit specifiek ziet op belastingverijdeling. De rechtbank overweegt verder dat op 28 februari 2021 de gecombineerde aanslag is opgelegd. Eiseres is hier vervolgens op 2 april 2021 tegen in bezwaar gegaan. In dit bezwaar heeft eiseres om een termijn voor aanvulling van de gronden verzocht. Vervolgens heeft verweerder op 5 mei 2021 een brief naar de gemachtigde van eiseres verstuurd met daarin de door eiseres verzochte termijn. Omdat reactie uitbleef is er op 8 juli 2021 een herinnering gestuurd. Op zitting heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat hij gebruik maakt van postbussen. De brieven van 5 mei 2021 en 8 juli 2021 zijn naar een postbus in Deurne verstuurd, die niet meer door hem in gebruik was. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat deze brieven hem nooit bereikt hebben. Op het bezwaarschrift van 2 april 2021, staat echter wel het juiste adres vermeld, namelijk een adres in Eindhoven. Hierdoor had verweerder kunnen weten dat dit het juiste adres was. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder verwijtbaar de brieven naar het verkeerde adres heeft gestuurd. Dat partijen vervolgens tot en met december 2021 hebben stilgezeten, acht de rechtbank niet onbegrijpelijk nu de heffingsambtenaar tot 31 december 2021 had om op het bezwaar van eiseres te beslissen. Zes dagen na die datum heeft eiseres een gebrekestelling ingediend. De heffingsambtenaar heeft vervolgens binnen de termijn van de ingebrekestelling beslist om een dwangsom te voorkomen.
10. De rechtbank overweegt dat uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat ook een onzorgvuldig tot stand gekomen uitspraak op bezwaar moet worden aangemerkt als een besluit. [1] Tegen zo’n onzorgvuldig gemotiveerd besluit staan dan rechtsmiddelen open om de onzorgvuldigheid aan te vechten. Hier heeft eiseres ook gebruik van gemaakt en hierover wordt in een aparte uitspraak beslist. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt daarom ook niet.
Conclusie
11. Verweerder is geen dwangsom aan eiseres verschuldigd. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van R. Luiten, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.

Voetnoten

1.Zie het arrest van de Hoge Raad van 26 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:96, r.o. 2.2.