Op 25 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, hierna aangeduid als [verdachte], die beschuldigd werd van verschillende milieudelicten. De rechtbank heeft de zaken gevoegd, waarbij zaak A betrekking had op een explosie die op 28 juli 2019 plaatsvond tijdens het gieten van slakken, en zaak B op een stofemissie op 11 mei 2020. De rechtbank sprak [verdachte] grotendeels vrij van de beschuldigingen, maar oordeelde dat er wel een overtreding had plaatsgevonden door het niet voorkomen van de explosie, waarvoor een voorwaardelijke geldboete van € 5.000,- werd opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de tenlastegelegde feiten niet bewezen konden worden, omdat de handelingen niet onder de definitie van opslaan of overslaan vielen, zoals bedoeld in de vergunning en het Activiteitenbesluit. De rechtbank concludeerde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging voor enkele overtredingen die waren verjaard. De rechtbank heeft de bewijsvoering en de geldigheid van de dagvaardingen uitvoerig besproken, waarbij de rol van de Raad van State in eerdere uitspraken ook werd meegenomen. De rechtbank heeft uiteindelijk de straffen gemotiveerd en de relevante wettelijke voorschriften genoemd.