ECLI:NL:RBAMS:2022:817

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
13-270868-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en vervoer van cocaïne en MDMA met gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 25 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk verkopen en vervoeren van cocaïne en MDMA. De zaak betreft twee incidenten, waarbij de verdachte op 6 oktober 2021 en 29 oktober 2021 in Amsterdam betrokken was bij de verkoop van bolletjes cocaïne aan verschillende personen. Tijdens de zitting op 11 februari 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 47 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging pleitte voor een lichtere straf, gezien de omstandigheden van de verdachte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 oktober 2021 opzettelijk 9,17 gram cocaïne en 1,99 gram MDMA heeft vervoerd en verkocht aan een persoon. Op 29 oktober 2021 heeft hij opnieuw cocaïne verkocht. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van een deel van de aanklacht in zaak B, waar hij van werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte meegewogen in de strafoplegging.

De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 120 dagen opgelegd, waarvan 74 dagen onvoorwaardelijk en 46 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en begeleiding bij het vinden van werk of een opleiding. De rechtbank heeft ook een aantal in beslag genomen geldbedragen en verdovende middelen verbeurd verklaard en onttrokken aan het verkeer, in overeenstemming met de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13-270868-21 (A) + 13-295024-21 (B)
Datum uitspraak: 25 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het (post)adres [adres 1] , zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 februari 2022.
1.2.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
1.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.I. Vennik, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan de verdachte is in zaak A ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 6 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 9,17 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of ongeveer 1,99 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op of omstreeks 6 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt (een bolletje) aan [persoon 1] of vervoerd enige hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.2.
In zaak B is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 29 oktober 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [persoon 2] ongeveer 1 bolletje/zakje cocaine (0,09 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op of omstreeks 29 oktober 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk (in een auto, kenteken [kenteken] ) heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 22 bolletjes (6,52 gram) cocaine en/of twee zakjes (1,43 gram) metamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of metamfetamine, zijnde cocaine en/of metamfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde en het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde.
3.2.
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde en opgemerkt voor het overige zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.1.
De rechtbank heeft op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen die staan opgenomen in de bijlage en aan dit vonnis is gehecht en daarvan onderdeel uitmaakt, de overtuiging gekregen dat de verdachte de in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan en acht deze feiten bewezen zoals hierna bij de bewezenverklaring staat opgenomen.
3.3.2.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde in het bijzonder het volgende. [persoon 1] heeft verklaard dat zij een dealer heeft opgebeld wiens nummer in haar telefoon staat en dat zij deze dealer wel vaker had gebeld. Op de afgesproken plek heeft zij € 20,00 in de auto van de dealer (verdachte) gegooid. De bestuurder (verdachte) heeft haar een bolletje cocaïne gegeven en zij is toen naar huis gegaan. [persoon 3], haar huisgenoot, is dat bolletje cocaïne gaan gebruiken, aldus [persoon 1] . De verdachte is aangehouden kort nadat hij het bolletje aan [persoon 1] had verkocht en nadat de politie had waargenomen dat er een overdracht vanuit het voertuig van de verdachte met [persoon 1] had plaatsgevonden. De verdachte had bij zijn aanhouding onder meer tweeëntwintig bolletjes cocaïne in zijn bezit. De rechtbank is van oordeel dat hoewel er geen laboratoriumrapport is op grond waarvan kan worden vastgesteld wat het bolletje bevatte dat de verdachte aan [persoon 1] heeft verkocht, er onder deze omstandigheden van mag worden uitgegaan dat ook dat specifieke bolletje cocaïne bevatte. De rechtbank merkt ten slotte op dat verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
3.3.3.
De rechtbank zal de verdachte van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde vrijspreken. Zij overweegt daartoe als volgt. De verdachte wordt verweten dat hij op 29 oktober 2021 bolletjes cocaïne en zakjes methamfetamine heeft vervoerd of in zijn bezit heeft gehad. Het bewijs zou, naast het laboratoriumrapport over de aangetroffen verdovende middelen, in het bijzonder moeten worden gebaseerd op het proces-verbaal van bevindingen van 29 oktober 2021 (pagina 004 tot en met 006 van het dossier). De politie heeft hierin geverbaliseerd dat de verdachte, nadat hij de Kuiperstraat had verlaten (waar hij een bolletje cocaïne had verkocht), rechtsaf de Van Woustraat inreed richting de Rijnstraat, vervolgens linksaf de Tolstraat en daarna rechtsaf de Diamantstraat inreed, en vervolgens naar rechts afsloeg de Lutmastraat in en ten slotte linksaf de Jan Lievensstraat is ingereden en daar zijn auto heeft geparkeerd. De politieagent die op zijn motor achter de verdachte reed, heeft geverbaliseerd dat de verdachte in de Diamantstraat heel dicht langs aan de linkerkant geparkeerde auto’s reed. En dat hij zag dat de verdachte ‘hierbij druk aan het bewegen was op zijn stoel’. Hij had het vermoeden dat de verdachte verdovende middelen aan het wegstoppen was of uit het raam wilde gooien. Hij heeft verder gerelateerd dat hij heeft gezien dat de verdachte in de Lutmastraat wederom dicht langs geparkeerde auto’s reed. De verbalisant heeft opgemerkt dat hij weer het idee had dat de verdachte dit deed om verdovende middelen uit het raam te gooien. De verbalisant is daarom na aanhouding van verdachte samen met zijn collega’s de route teruggereden. Zij hebben toen in de Lutmastraat, ter hoogte van perceel [perceel], tussen twee auto’s een doorzichtige sealbag vol met verschillende soorten drugs op de grond zien liggen. De conclusie van de verbalisant is dat de verdachte dit zakje kennelijk uit het raam heeft gegooid op het moment dat hij achter hem reed.
3.3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de schijn tegen heeft aangezien hij kort voor zijn aanhouding een bolletje cocaïne heeft verkocht, in zaak B onder 1 ten laste gelegd en bewezen geacht, en er op zijn route een sealbag met onder andere bolletjes cocaïne is aangetroffen. Er kan echter niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte deze verdovende middelen heeft vervoerd of in zijn bezit heeft gehad. De verbalisant die op zijn motor achter de verdachte reed en erop gespitst was of de verdachte zich zou ontdoen van verdovende middelen, heeft niet gezien dat de verdachte iets heeft weggegooid. Uit het proces-verbaal blijkt ook niet dat de verbalisant op enig moment geen zicht had op verdachte. Het is niet duidelijk aan welke kant van de Lutmastraat de sealbag is gevonden. De rechtbank merkt op dat perceel nummer [perceel] aan de rechterkant van de Lutmastraat is gesitueerd (gezien vanuit de richting waaruit de verdachte kwam). Als de verdachte de verdovende middelen heeft weggegooid, zou het logischer zijn dat de verdovende middelen aan de linkerkant van de weg lagen aangezien de verdachte de bestuurder was van de auto. Er is geen nader onderzoek naar de sealbag gedaan. Het proces-verbaal levert geen sluitend bewijs op en daarom is de conclusie dat het niet boven redelijke twijfel is verheven dat de gevonden sealbag met verdovende middelen van de verdachte was.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte de in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan en wel dat:
Zaak A
1. hij op 6 oktober 2021 te Amsterdam, opzettelijk 9,17 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 1,99 gram van een materiaal bevattende MDMA heeft vervoerd;
2. hij op 6 oktober 2021 te Amsterdam, opzettelijk aan [persoon 1] een hoeveelheid (een bolletje) van een materiaal bevattende cocaïne heeft vervoerd en verkocht;
Zaak B
1. hij op 29 oktober 2021 te Amsterdam, opzettelijk aan [persoon 2] 1 bolletje/zakje (0,09 gram) van een materiaal bevattende cocaïne heeft verkocht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Gevangenisstraf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van honderdtwintig dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan zevenenveertig dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. En dat daarbij de bijzondere voorwaarden worden gesteld die de reclassering heeft geadviseerd.
7.2.
Het pleidooi van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat de verkoop van cocaïne op 6 en 29 oktober 2021 als twee losstaande incidenten moeten worden gezien en dat dus niet gezegd kan worden dat sprake was van ‘met enige regelmaat’ verkopen zodat op grond van de oriëntatiepunten een taakstraf ook nog tot de mogelijkheden zou behoren als de verdachte niet al in voorarrest had gezeten. De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan die van het voorarrest en eventueel een voorwaardelijke taakstraf met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Volgens de raadsvrouw is het wel de vraag wat de meerwaarde is van reclasseringstoezicht omdat de enige hulpvraag die de verdachte heeft betrekking heeft op het vinden van een woonruimte en hij zelfstandig al contact hiervoor heeft gelegd en hulp krijgt van de gemeente. Dat geldt ook voor het vinden van een baan en het volgen van een opleiding tot loodgieter. Toen verdachte wel een grote hulpvraag had, zijn beloftes door de reclassering niet waargemaakt.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
7.3.2.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.3.
De verdachte heeft zich op 6 oktober 2021 schuldig gemaakt aan het verkopen van een bolletje cocaïne. Hij heeft die dag ook nog tweeëntwintig bolletjes en vijf wikkels cocaïne en twee zakjes MDMA vervoerd. De rechter-commissaris heeft de inbewaringstelling van de verdachte bevolen maar dat bevel onmiddellijk geschorst. Drie weken later, terwijl zijn voorlopige hechtenis onder voorwaarden was geschorst, heeft de verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan het verkopen van cocaïne. Harddrugs zoals cocaïne zijn verboden bij de Opiumwet en dat is niet zonder reden. Cocaïne is verslavend en brengt gezondheidsrisico’s mee. Bovendien leert de ervaring dat de handel in drugs allerlei andere vormen van criminaliteit meebrengt.
7.3.4.
De rechtbank laat in het nadeel van de verdachte meewegen dat uit zijn strafblad [1] blijkt dat hij eerder (onherroepelijk) is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank laat in het bijzonder de veroordeling door de politierechter in Amsterdam van 1 juni 2021 tot een gevangenisstraf van zesenvijftig dagen wegens het op 3 maart 2021 overtreden van de Opiumwet en de omstandigheid dat de verdachte is doorgegaan met het verkopen van cocaïne terwijl de rechter-commissaris zijn voorlopige hechtenis had geschorst zwaar meewegen.
7.3.5.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht als uitgangspunt genomen. De rechtbank gaat uit van het vertrekpunt voor het met enige regelmaat verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs gedurende minder dan een maand, met als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank vindt aannemelijk dat er sprake is van dealen. De verdachte had op 6 oktober 2021 een voor verdere verspreiding geschikte hoeveel cocaïne bij zich en heeft die dag ook een bolletje verkocht. [persoon 1] heeft verklaard dat zij vaker bij deze dealer drugs kocht. Een paar weken later was de verdachte alweer cocaïne aan het verkopen. Degene die het bolletje heeft gekocht, heeft verklaard dat hij al zeven maanden ongeveer twee keer per maand bij de verdachte kocht. Van op zichzelf staande incidenten was dan ook geen sprake. Naast het dealen dient in strafverhogende zin ook rekening te worden gehouden met het bezit van drugs zoals bewezenverklaard.
7.3.6.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 2 februari 2022 dat over de verdachte is opgemaakt. Het rapport houdt kort samengevat het volgende in. De verdachte is vanaf 2017 veelal wegens vermogens- en drugsdelicten met justitie in aanraking gekomen. Er is sprake van een patroon. Het zwaartepunt van de delictpleging van de verdachte lijkt te zijn verschoven naar drugsdelicten. Door de zwijgende proceshouding van de verdachte kunnen er geen verbanden worden gelegd tussen eventueel criminogene leefgebieden en delictgedrag, wat ook het inschatten van risico’s bemoeilijkt. De reclassering spreekt wel haar zorgen uit over een aantal leefgebieden. Er loopt door het reclasserings- en politiedossier een rode draad van zorgen omtrent het sociale netwerk van de verdachte. Er speelt daarnaast huisvestingsproblematiek aangezien de verdachte niet meer welkom is bij zijn moeder. Zijn dakloosheid lijkt dan ook de reden dat de verdachte voor het eerst sinds jaren een hulpvraag laat zien. De verdachte staat vanuit de Top 600-aanpak als zorgmijder bekend. Sinds 11 januari 2022 staat hij onder schorsingstoezicht. Hij heeft zich tot op heden aan de voorwaarden gehouden. Ondanks de hulpvraag van de verdachte is nog geen duidelijke motivatie voor gedragsverandering terug te zien. De verdachte beroept zich immers op zijn zwijgrecht en komt niet verder dan het uitspreken van zijn intenties om niet meer met justitie in aanraking te willen komen. De reclassering wil desalniettemin de verdachte het voordeel van de twijfel geven en een handreiking doen vanuit de reclassering richting hulpverlening. Te meer ook door de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat hij een Top 600-status heeft. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het volgen van een opleiding.
7.3.7.
De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat een straf die nagenoeg gelijk is aan de eis van de officier van justitie, hoewel die is gebaseerd op een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, passend en geboden is. De eis en de op te leggen straf zien erop dat verdachte niet terug hoeft de gevangenis in. Wel is daarnaast een flinke voorwaardelijke straf passend om hem ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Een minder zware straf zou, gelet op de hiervoor genoemde uitgangspunten voor dealen en het drugsbezit, geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde. De rechtbank zal de verdachte in de gelegenheid stellen de uitgestoken hand van de reclassering aan te pakken, mede omdat hij de laatste tijd goed met de reclassering meewerkt. De rechtbank zal de verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van honderdtwintig dagen met de hiervoor door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden. Het onvoorwaardelijke gedeelte van deze gevangenisstraf (vierenzeventig dagen) is gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.

8.Verbeurdverklaring

8.1.
In zaak A is € 20,00 en in zaak B € 180,00 onder de verdachte in beslag genomen. Deze geldbedragen behoren aan de verdachte toe. Van deze geldbedragen wordt twee keer € 20,00 verbeurdverklaard omdat die geldbedragen door middel van het respectievelijk in zaak A onder 2 en in zaak B onder 1 bewezen geachte zijn verkregen. Het betreft de bedragen die de verdachte heeft verdiend bij de verkoop van de bolletjes cocaïne.
8.2.
Het resterende geldbedrag (€ 160,00) wordt aan de verdachte teruggegeven omdat het onder de gegeven omstandigheden niet voor verbeurdverklaring vatbaar is. [2] Het (klassieke) beslag op dat geldbedrag wordt dus opgeheven.
8.3.
De onder de verdachte in beslag genomen telefoon (Nokia), die aan de verdachte toebehoort, wordt ook verbeurdverklaard omdat met behulp van deze telefoon het in zaak A onder 2 bewezen geachte is begaan.
8.4.
De rechtbank heeft bij deze bijkomende strafoplegging rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

9.Onttrekking aan het verkeer

9.1.
Verder zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 23 bolletjes cocaïne;
  • 5 wikkels cocaïne;
  • 2 zakjes MDMA;
  • 1 bolletje cocaïne;
  • 1 enveloppe met cocaïne;
  • 2 plastic zakjes met witte brokjes cocaïne;
  • 22 bolletjes cocaïne.
9.2.
Artikel 13a van de Opiumwet houdt in dat onverminderd het bepaalde in de artikelen 33 tot en met 34 van het Wetboek van Strafrecht (verbeurdverklaring) en de artikelen 36b tot en met 36d van het Wetboek van Strafrecht (onttrekking aan het verkeer) en artikel 6:1:12 van het Wetboek van Strafvordering, de in lijst I of II bedoelde middelen verbeurd of aan het verkeer onttrokken worden verklaard. De rechtbank zal de verdovende middelen die in beslag genomen zijn en waarvan verdachte geen afstand heeft gedaan, onttrekken aan het verkeer omdat het bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1 bewezen verklaarde op, telkens:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
46 (zesenveertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd (een van) de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt de volgende bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij reclassering
De veroordeelde meldt zich binnen 5 (vijf) dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang
De veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
3.
Hebben van werk/volgen van opleiding
De veroordeelde heeft werk en/of volgt een opleiding. De veroordeelde werkt mee aan de begeleiding van een jobcoach wanneer de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden van rechtswege daarbij zijn dat de veroordeelde tijdens de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart verbeurd:
  • 2 keer € 20,00 (€ 40,00) (G6106089 en G6115251);
  • 1 telefoon (Nokia, G6106306).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 23 bolletjes cocaïne (G6106075);
- 5 wikkels cocaïne (G6106076);
- 2 zakjes MDMA (G6106096);
  • 1 bolletje cocaïne (PL1300-2021222748-6115070);
  • 1 enveloppe met cocaïne (PL1300-2021222748-6115075);
- 2 plastic zakjes met witte brokjes (PL1300-2021222748-6115057);
- 22 bolletjes cocaïne (PL1300-2021222748-6115065).
Gelast de teruggave aan de verdachte van € 160,00.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. R.C.J. Hamming en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 2022.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

Voetnoten

1.Uittreksel van de Justitiële Documentatie van 12 januari 2022.
2.HR 15 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:187 rov. 3.3.2. “Onder ‘het strafbare feit’, ‘het feit’ en ‘het misdrijf’ in artikel 33a lid Sr moet telkens het bewezenverklaarde feit worden verstaan. Voor verbeurdverklaring is vereist dat een van de in artikel 33a lid 1 Sr genoemde gronden zich voordoet ten aanzien van het bewezenverklaarde feit.”