ECLI:NL:RBAMS:2022:8159

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
13/751463-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot georganiseerde drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 december 2022 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Zweedse autoriteiten op 27 mei 2019. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van betrokkenheid bij georganiseerde drugshandel, specifiek de smokkel van heroïne en cocaïne naar Zweden en Noorwegen in de periode van september 2018 tot oktober 2018.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen op 1 augustus 2019 en 14 december 2022. Tijdens deze zittingen zijn de standpunten van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon besproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoende duidelijkheid biedt over de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht en dat de vereisten van de OLW zijn nageleefd. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman verworpen, die had aangevoerd dat het EAB ongenoegzaam was.

De rechtbank heeft ook de medische omstandigheden van de opgeëiste persoon in overweging genomen, maar oordeelde dat deze omstandigheden geen grond vormden voor uitstel van de feitelijke overlevering. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan en de afgifte van in beslag genomen voorwerpen aan de Zweedse autoriteiten te bevelen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de jongste rechter niet in staat was de uitspraak mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751463-19
RK nummer: 19/3354
Datum uitspraak: 28 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering is ongedateerd en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 mei 2019 door de
Swedish Prosecution Authority, Unit against Organised Crime(Zweden) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
verblijfadres: [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 1 augustus 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 augustus 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst, in afwachting van het resultaat van de zitting op 8 augustus 2019 in de zaak met nummer ECLI:NL:RBAMS:2019:5517, met betrekking tot de bevoegdheid van de Zweedse officier van justitie
Zitting 14 december 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 14 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision from the District Court of Gothenburgop 27 mei 2019 (
case no.B 13393-18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Zweeds recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.
3.1.
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnota aangevoerd dat het EAB ongenoegzaam is in de zin van artikel 2, tweede lid, onder e, OLW, omdat het niet voldoende duidelijk is voor welke feiten de overlevering wordt gevraagd. De raadsman heeft daarom verzocht om de zaak aan te houden om vragen te stellen over de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit genoegzaam is omschreven en dat ook de mate van betrokkenheid voldoende duidelijk is omschreven in het EAB. Uit de beschrijving van de feiten komt het lijstfeit voldoende naar voren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Uit het EAB onder e) blijkt dat de opgeëiste persoon - kort gezegd - wordt verdacht van het in vereniging organiseren van heroïne- en cocaïnesmokkel naar Zweden en Noorwegen in de periode van september 2018 tot 18 oktober 2018. De opgeëiste persoon zou hierbij een sturende rol hebben in de organisatie samen met één medeverdachte. Ook verkeert de zaak nog in de vervolgingsfase en hoeft de verdenking en rol van de opgeëiste persoon nog niet helemaal uitgekristalliseerd te zijn.
De rechtbank is dan ook, met de officier van justitie, van oordeel dat het feit genoegzaam is omschreven en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen reden om de zaak aan te houden. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Zweeds recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Swedish Prosecution Authorityheeft de volgende garantie gegeven:
“ (…) If [opgeëiste persoon] is convicted to a custodial sentence or detention order, he will be returned to the Netherlands in order to serve the sentence after the judgment has gained legal force.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • Het onderzoek is in Zweden aangevangen;
  • de verdovende middelen zijn in Zweden ingevoerd en waren voor de Zweedse markt bestemd;
  • de medeverdachten zijn in Zweden vervolgd;
  • het bewijs bevindt zich in Zweden;
  • de Zweedse rechtsorde is geschokt;
  • het openbaar ministerie is niet voornemens zelf de opgeëiste persoon te vervolgen voor deze feiten.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en heeft aan de hand van zijn pleitnota het volgende aangevoerd. Er kan niet worden vastgesteld dat het bewijs zich in Zweden bevindt, omdat het strafproces tegen deze verdachten nog niet is aangevangen. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat de Nederlandse rechtsorde minder is aangetast door het beweerdelijk handelen van de opgeëiste persoon.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

7.Medische omstandigheden

De raadsman heeft verzocht om de feitelijke overlevering uit te stellen vanwege de medische omstandigheden van de opgeëiste persoon. In februari staat een operatie gepland om poliepen te verwijderen.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit verzoek opgemerkt dat niet de officier van justitie, maar de rechtbank een beslissing moet nemen over uitstel van de feitelijke overlevering door medische omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat de medische gesteldheid van de opgeëiste persoon mogelijk een rol kan spelen bij de afweging of feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven. De vraag of feitelijke overlevering dient plaats te vinden, dan wel dat deze bij wijze van uitzondering (tijdelijk) achterwege moet blijven in verband met humanitaire redenen als bedoeld in artikel 35, lid 3, OLW, is pas aan de orde nadat bij deze uitspraak over de toelaatbaarheid van de overlevering is beslist. Humanitaire redenen vormen – behoudens in het kader van art. 11 OLW – geen grond tot weigering van de overlevering en vallen derhalve buiten het huidige beoordelingskader van de rechtbank.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.
Daaruit volgt dat de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen – te weten de mobiele telefoon (IMEI-nummer [IMEI-nummer]), de agenda 2019 met zebraprint en de drie USB-sticks.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 11b Opiumwet en 2, 5, 6, 7, 13, 49 en 50 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Swedish Prosecution Authority, Unit against Organised Crime(Zweden).
BEVEELTde afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit – te weten de mobiele telefoon (IMEI-nummer [IMEI-nummer]), de agenda 2019 met zebraprint en de drie USB-sticks.
Aldus gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 december 2022.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.