In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Olsztyn, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in Nederland verblijvend en had een vordering ingediend om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven, waardoor hij gelijkgesteld kan worden met een Nederlander volgens artikel 6a van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, illegale handel in verdovende middelen, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest door de opgelegde straf. De rechtbank heeft ook het verzoek om aanhouding van de zaak afgewezen, omdat er onvoldoende aanknopingspunten waren voor het oordeel dat er uitzicht was op intrekking van het EAB. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen en de overleveringsdetentie opgeheven. De beslissing is genomen in het kader van de wettelijke bepalingen van de OLW en de relevante strafrechtelijke wetgeving.