ECLI:NL:RBAMS:2022:8152

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
13/751918-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van de Overleveringswet in verband met de gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 december 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Olsztyn, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, was in Nederland verblijvend en had een vordering ingediend om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven, waardoor hij gelijkgesteld kan worden met een Nederlander volgens artikel 6a van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, illegale handel in verdovende middelen, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest door de opgelegde straf. De rechtbank heeft ook het verzoek om aanhouding van de zaak afgewezen, omdat er onvoldoende aanknopingspunten waren voor het oordeel dat er uitzicht was op intrekking van het EAB. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen en de overleveringsdetentie opgeheven. De beslissing is genomen in het kader van de wettelijke bepalingen van de OLW en de relevante strafrechtelijke wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751918-19
RK nummer: 22/4569
Datum uitspraak: 13 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 oktober 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 april 2019 door
the Circuit Court in Olsztyn, II Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 november 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. A.M. van Wingerden, advocaat te Eindhoven, die waarneemt namens haar kantoorgenoot, mr. C.G.J.E. Lut, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgmentuitgevaardigd door
the Circuit Court in Olsztyn(Polen) op 6 februari 2017 (referentienummer: II K 210/15).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaar, zes maanden en 20 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk bij geschrift zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd, meermalen gepleegd

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de door de verdediging ingebrachte stukken genoegzaam aantonen dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven en aldus duurzaam verblijfsrecht heeft verbleven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
Tot slot moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat zal moeten gebeuren aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Gelet op de inhoud van de brief van de IND van 17 november 2022, waarin staat dat de strafrechtelijke feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht verliest, is ook aan deze voorwaarde voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen
opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten die aan de vrijheidsstraf ten grondslag liggen zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
opzettelijk bij geschrift zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een rechter een verklaring af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd, meermalen gepleegd
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt. Verder is de opgelegde sanctie naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Verzoek om aanhouding

De raadsvrouw heeft verzocht om aanhouding van de zaak, om het antwoord af te wachten van de uitvaardigende justitiële autoriteit op de verzoeken van de Poolse advocaat om uitstel van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf en intrekking van het EAB. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoek verschillende stukken overgelegd, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon in een slechte mentale en fysieke toestand verkeerd. De opgeëiste persoon heeft een bipolaire stoornis, lijdt aan PTSS, schizofrenie, is suïcidaal en kan drie vingers niet bewegen. In artikel 15 van het Poolse Wetboek van Strafrecht is bepaald dat wanneer een Poolse onderdaan is veroordeeld tot een gevangenisstraf terwijl hij aan een chronische ziekte lijdt, de Poolse autoriteiten verplicht zijn de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf op te schorten. De procedure om een beslissing te nemen op de verzoeken van de Poolse advocaat zal twee tot drie maanden in beslag nemen. De raadsvrouw heeft daarom verzocht om de zaak aan te houden voor drie maanden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een aanhouding voor de duur van drie maanden niet past bij het afdoen van een overleveringsprocedure binnen de beslistermijn van 90 dagen. Een reden voor aanhouding buiten de beslistermijn is slechts aanwezig wanneer vragen moeten worden gesteld in het kader van artikel 11 OLW of bij het stellen van prejudiciële vragen.
De rechtbank begrijpt het belang van de opgeëiste persoon bij aanhouding van de zaak in afwachting van de uitkomst van het verzoek tot intrekking van het EAB. De rechtbank ziet daartoe echter geen ruimte binnen het wettelijk kader, nu er vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat met het ingestelde verzoek in Polen ook concreet uitzicht bestaat op een (mogelijke) intrekking van het EAB. [1] De enkele opmerking van de raadsvrouw dat deze procedure twee of drie maanden zal duren, is onvoldoende specifiek. Bovendien moet de rechtbank zich aan de beslistermijnen houden. De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek van de raadsvrouw af.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, dient de overlevering te worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 285a Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Olsztyn, II Criminal Division(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.