ECLI:NL:RBAMS:2022:2940

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
13/084554-22 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Ahrensburg in Duitsland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Irak in 1985, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De officier van justitie, mr. C.L.E. Mcgivern, diende op 5 april 2022 een vordering in op basis van artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) om het EAB in behandeling te nemen. Tijdens de openbare zitting op 12 april 2022 heeft de opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.P.G. van der Weide, verzocht om aanhouding van de zaak in afwachting van een verzetprocedure die in Duitsland was ingesteld tegen het EAB. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het verzet in Duitsland kan leiden tot intrekking van het EAB, en dat de wettelijke beslistermijnen in acht moeten worden genomen.

De rechtbank heeft vervolgens de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van een feit dat onder nummer 5 van bijlage 1 bij de OLW valt, namelijk illegale handel in verdovende middelen, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaren kan worden opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat zijn overlevering kan worden toegestaan, mits er voldoende garanties zijn dat hij zijn straf in Nederland zal ondergaan.

De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 13 OLW overwogen, maar oordeelde dat de argumenten van de officier van justitie voldoende waren om de overlevering toe te staan. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan het Amtsgericht Ahrensburg toe te staan, omdat aan de eisen van de OLW is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/084554-22 (EAB II)
RK nummer: 21/3427
Datum uitspraak: 26 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 maart 2022 door het
Amtsgericht Ahrensburg(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedag] 1985
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 april 2022.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie
mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Utrecht.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Verzoek tot aanhouding

De raadsman heeft ter zitting verzocht om aanhouding van de zaak. De opgeëiste persoon heeft namelijk in Duitsland verzet ingesteld tegen het EAB. De advocaat in Duitsland heeft dit mondeling bevestigd en heeft laten weten dat er binnen twee à drie weken een beslissing zal worden genomen op het verzetschrift. De opgeëiste persoon zou graag de uitkomst van die procedure (in vrijheid door middel van een schorsing) in Nederland afwachten en niet (in voorlopige hechtenis) in Duitsland.
De rechtbank begrijpt het belang van de opgeëiste persoon bij aanhouding van de zaak in afwachting van de uitkomst van de verzetprocedure, maar ziet daartoe geen ruimte binnen het wettelijk kader nu er vooralsnog onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat met het ingestelde verzet in Duitsland ook concreet uitzicht bestaat op een (mogelijke) intrekking van het EAB. Bovendien moet de rechtbank zich aan de beslistermijnen houden.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 10 maart 2022 door
das Amtsgericht Ahrensburguitgevaardigd aanhoudingsbevel met dossiernummer 54 Ls 713 Js 41937/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
In opdracht van de hoofdofficier van justitie in Lübeck is er op 30 maart 2022 de volgende garantie gegeven:
“Zoals door u verzocht, geef ik u de volgende verklaring af:
onderlinge erkenning van vonnissen in strafzaken, waardoor een vrijheid berovende straf of maatregel gewezen wordt, voor de doelen van hun tenuitvoerlegging in de Europese Unie (ABI. L 327 van 05.12.2008, pagina 27) voor de verdere tenuitvoerlegging terug overhandigd wordt aan het Koningrijk Nederland. Er wordt verzekerd dat de betroffene [opgeëiste persoon] in geval van een rechtsgeldige veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op basis van de geldende versie van het kaderbesluit 2008/909/JL van de Raad van 27 november 2008 over de toepassing van het beginsel van de”
In het dossier bevindt zich ook de onvertaalde versie:
“Es wird zugesichert dass der Betroffene [opgeëiste persoon] im Falle einer rechtskräftigen Verurteilung in der Bundesrepublik Deutschland auf der Grundlage der geltenden Fassung des Rahmenbeschlusses·2008/909/JI des Rates vom 27. November 2008 über die Anwendung des Grundsatzes gegenseitigen Anerkennung auf Urteile in Strafsachen, durch die eine freiheitsentziehende Strafe oder Maßnahme verhängt wird, für die Zwecke ihrer Vollstreckung in der Europäischen Union (ABI. L 327 vom 05.12.2008, Seite 27) zur weiteren Strafvollstreckung an das Königreich der Niederlande zurücküberstellt wird.”
Hoewel de vertaling te wensen overlaat, is de rechtbank van oordeel dat in samenhang bezien met de onvertaalde versie, deze garantie voldoende is.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op een feit dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe – onder meer – aangevoerd dat de drugs zijn ingevoerd in Duitsland, waardoor de rechtsorde daar is geschaad, en dat ook de medeverdachte in Duitsland wordt vervolgd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering te weigeren, omdat de in het EAB omschreven verdenking ten aanzien van de opgeëiste persoon geen enkel aanknopingspunt heeft met Duitsland.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
das Amtsgericht Ahrensburg (Duitsland)voor het feit zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. C. Huizing-Bruil, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.