Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Ahrensburg in Duitsland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Irak in 1985, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De officier van justitie, mr. C.L.E. Mcgivern, diende op 5 april 2022 een vordering in op basis van artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) om het EAB in behandeling te nemen. Tijdens de openbare zitting op 12 april 2022 heeft de opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.P.G. van der Weide, verzocht om aanhouding van de zaak in afwachting van een verzetprocedure die in Duitsland was ingesteld tegen het EAB. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het verzet in Duitsland kan leiden tot intrekking van het EAB, en dat de wettelijke beslistermijnen in acht moeten worden genomen.
De rechtbank heeft vervolgens de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van een feit dat onder nummer 5 van bijlage 1 bij de OLW valt, namelijk illegale handel in verdovende middelen, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaren kan worden opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat zijn overlevering kan worden toegestaan, mits er voldoende garanties zijn dat hij zijn straf in Nederland zal ondergaan.
De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 13 OLW overwogen, maar oordeelde dat de argumenten van de officier van justitie voldoende waren om de overlevering toe te staan. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan het Amtsgericht Ahrensburg toe te staan, omdat aan de eisen van de OLW is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan.