ECLI:NL:RBAMS:2022:8137

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2022
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
13.752393-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering verlenging gevangenhouding en opheffing gevangenhouding in het kader van overlevering

Op 29 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot verlenging van de gevangenhouding van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De officier van justitie had eerder de verlenging van de gevangenhouding gevorderd, omdat de feitelijke overlevering niet binnen de termijn van tien dagen kon plaatsvinden door bijzondere omstandigheden, waaronder openstaande strafzaken en boetes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon afstand heeft gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn, en zijn raadsman is ook niet verschenen. De rechtbank heeft de belangen van de opgeëiste persoon afgewogen tegen de belangen van de Poolse autoriteiten en de Nederlandse strafprocedure. De rechtbank concludeert dat er geen reden is tot uitstel van de feitelijke overlevering, en wijst de vordering tot verlenging van de gevangenhouding af. De rechtbank oordeelt dat de beslissing van de officier van justitie tot uitstel van de feitelijke overlevering niet rechtmatig is, omdat deze beslissing door de rechtbank zelf moet worden genomen. De rechtbank heeft de gevangenhouding opgeheven en bepaalt dat de feitelijke overlevering moet plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

AFWIJZING VORDERING VERLENGING GEVANGENHOUDING

EN OPHEFFING GEVANGENHOUDING

Parketnummer: 13.752393-21
Op 23 december 2022 heeft de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam de verlenging van de gevangenhouding gevorderd van de opgeëiste persoon:

[opgeëiste persoon] ,

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon-of verblijfplaats hier te lande,
thans verblijvende [detentieplaats] .
Procesverloop
1. Bij uitspraak van 4 mei 2022 heeft de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon
toegestaan aan
the Circuit Law Court in Świdnica(Polen) voor de tenuitvoerlegging van de volgende bij vier afzonderlijke vonnissen opgelegde vrijheidsstraffen:
  • (vonnis I) een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en tien maanden, waarvan volgens het EAB nog twee jaar, negen maanden en 28 dagen resteren;
  • (vonnis II) een vrijheidsstraf voor de duur van een jaar en zes maanden, waarvan nog een jaar, vijf maanden en 29 dagen resteren;
  • (vonnis III) een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, waarvan nog vijf maanden en 29 dagen resteren;
  • (vonnis IV) een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en twee maanden, waarvan nog twee jaren, een maand en 29 dagen resteren.
2. In Nederland is de opgeëiste persoon door het gerechtshof Den Bosch bij arrest van 6 juli 2022 ter zake van ‘diefstal door twee of meer verenigde personen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van het ondergane voorarrest. Van deze vrijheidsstraf resteren, volgens opgave van de officier van justitie, nog dertien dagen. De opgeëiste persoon heeft cassatieberoep ingesteld tegen deze veroordeling.
De opgeëiste persoon heeft verder nog drie bij strafbeschikkingen opgelegde boetes openstaan.
3. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft meegedeeld dat de opgeëiste persoon geen
afstand wenst te doen van zijn recht op aanwezigheid in de Nederlandse strafvervolgingsprocedure.
4. In verband met een en ander heeft de officier van justitie bij het arrondissementsparket
Amsterdam (hierna: de officier van justitie) op 24 mei 2022 gevorderd dat de rechtbank op grond van artikel 34, tweede lid, aanhef en onder b, van de Overleveringswet (OLW) de gevangenhouding van de opgeëiste persoon voor de duur van dertig dagen verlengt, omdat de feitelijke overlevering door bijzondere omstandigheden (de openstaande strafzaak en boetes) niet binnen de termijn van tien dagen kon plaatshebben.
5. De enkelvoudige raadkamer van de rechtbank Amsterdam heeft op 27 mei 2022 de
vordering van de officier van justitie toegewezen en de gevangenhouding voor de duur van
dertig dagen verlengd.
6. Hierna heeft de officier van justitie nog zes maal de verlenging van de gevangenhouding voor de duur van 30 dagen gevorderd, welke vorderingen telkens zijn toegewezen.
7. Naar aanleiding van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding van
23 december 2022 is diezelfde datum in raadkamer gehoord mr. G.P. Sholeh, officier van justitie.
De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van het recht om te worden gehoord en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. A.A.W. den Ouden, advocaat te Oisterwijk, is – nadat hij de rechtbank hiervan vooraf op de hoogte heeft gesteld – evenmin verschenen.
8. De officier van justitie heeft zich onder verwijzing naar een uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 20 december 2022 [1] ter zitting op het standpunt gesteld dat, hoewel gevorderd, de gevangenhouding niet dient te worden verlengd.
9. De rechtbank heeft vervolgens ter zitting telefonisch contact opgenomen met de raadsman en hem het standpunt van de officier van justitie voorgehouden. Nadat de relevante overwegingen uit voornoemde uitspraak van 20 december 2022 aan de raadsman waren gemaild, is hij in de gelegenheid gesteld om schriftelijk (per e-mail) op dit standpunt te reageren. De raadsman heeft daarna per e-mail zijn standpunt ingediend, inhoudende, zakelijk weergegeven, dat de gevangenhouding wel moet worden verlengd.
10. De rechtbank heeft partijen vervolgens meegedeeld dat de beslissing wordt aangehouden en dat de zaak wordt verwezen naar de meervoudige raadkamer van 29 december 2022.
11. Op 29 december 2022 is de behandeling van de vordering voortgezet in aanwezigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon heeft op 29 december 2022 afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. Zijn raadsman is, na de rechtbank hiervan voorafgaand op de hoogte te hebben gesteld, evenmin ter zitting verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
12. Op grond van artikel 36, eerste lid, OLW kan de “beslissing omtrent tijd en plaats van de feitelijke overlevering” worden aangehouden “indien en zolang tegen de opgeëiste persoon een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is (...)”. Artikel 35, eerste lid, OLW bepaalt dat de officier van justitie “na overleg met de uitvaardigende justitiële autoriteit, de tijd en plaats” van de feitelijke overlevering bepaalt. Uit de samenhang tussen deze twee bepalingen blijkt dat de officier van justitie de instantie is die ingevolge de OLW bevoegd is tot het nemen van de in artikel 36, eerste lid bedoelde beslissing tot uitstel van de feitelijke overlevering.
13. De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie door de verlenging van de gevangenhouding te vorderen (al dan niet impliciet) de beslissing heeft genomen de feitelijke overlevering uit te stellen overeenkomstig artikel 36, eerste lid, OLW vanwege de lopende Nederlandse strafvervolging.
14. Uit een recent arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt dat deze beslissing moet worden genomen door de uitvoerende rechterlijke autoriteit (de rechtbank), niet door de officier van justitie. [2] Dit betekent dat de door de officier van justitie genomen beslissing tot uitstel van de feitelijke overlevering dus niet rechtmatig is [3] omdat zij, naar blijkt uit voornoemd arrest, ingevolge kaderbesluit 2002/584/JBZ niet bevoegd is om deze beslissing te nemen. De beslissing van de rechtbank over uitstel van de feitelijke overlevering kan echter in de plaats worden gesteld van de beslissing van de officier van justitie.
15. De officier van justitie heeft, kort gezegd, betoogd dat de gevangenhouding niet moet worden verlengd. Tegenover de relatief geringe straffen in Nederland staan vier Poolse vonnissen ter zake van 18 strafbare feiten waarbij een gevangenisstraf is opgelegd waarvan de opgeëiste persoon nog bijna 7 jaar moet uitzitten. De relatieve ernst van de feiten in Nederland en de (beperkte) gevangenisstraf van twee weken, wegen hier niet tegenop. Het recht van de opgeëiste persoon om bij de behandeling van zijn Nederlandse strafzaak aanwezig te zijn weegt zwaar, maar de cassatieprocedure is doorgaans een schriftelijk proces. Daar komt bij dat, omdat de opgeëiste persoon niet op grond van de Nederlandse zaak gedetineerd is, het waarschijnlijk geruime tijd zal duren eer het cassatieberoep wordt behandeld. Verlenging van de gevangenhouding zal er daarom toe leiden dat de opgeëiste persoon een substantieel deel van de in Polen opgelegde straf in Nederland uitzit, terwijl hij niet met een Nederlander is gelijkgesteld en om die reden zijn in Polen opgelegde vrijheidsstraf niet in Nederland mag uitzitten. Ten slotte heeft de officier van justitie nog aangevoerd dat een eventuele terugverwijzing een onzekere toekomstige gebeurtenis is, wat niet rechtvaardigt dat het belang van Polen moet wijken voor het eventuele aanwezigheidsrecht.
16. De raadsman heeft schriftelijk het volgende aangevoerd, zakelijk weergegeven.
De gevangenhouding moet worden verlengd want het belang van Polen om onverwijld de overlevering te verkrijgen weegt niet zwaarder dan het belang van Nederland om de strafprocedure tot een einde te brengen. De ernst van het aan de opgeëiste persoon ten laste gelegde feit moet tot verlenging van de gevangenhouding leiden. Het betreft een misdrijf waarvoor in hoger beroep een gevangenisstraf aan de opgeëiste persoon is opgelegd. Reeds daarom moet zwaarwegend belang worden toegekend aan het aanwezigheidsrecht van de opgeëiste persoon in het kader van een inhoudelijke behandeling na een eventuele terugverwijzing door de Hoge Raad. De feiten waar de opgeëiste persoon in Polen voor is veroordeeld zijn qua ernst van een gelijke orde als het feit waaromtrent in Nederland een cassatieprocedure loopt. Het restant van de in Polen te executeren gevangenisstraf is dermate groot dat het eenvoudig zal lukken om de lopende Nederlandse strafprocedures tot een einde te brengen binnen de ruime termijn die van de in Polen opgelegde straf na aftrek van de in Nederland doorgebrachte overleveringsdetentie zal resteren. Indien de Hoge Raad de berechting van de lopende Nederlandse zaak terugverwijst naar het gerechtshof is het niet aannemelijk dat de behandeling zal worden uitgesteld tot het moment waarop de opgeëiste persoon de in Polen aan hem opgelegde gevangenisstraffen zal hebben uitgezeten. Daarom zou aan de opgeëiste persoon, als hij nu wordt overgeleverd, de reële mogelijkheid worden ontnomen na een terugverwijzing zijn aanwezigheidsrecht uit te oefenen. Ten slotte ligt het niet in de verwachting dat de Nederlandse procedure nog eindeloos door zal lopen.
17. De rechtbank zal, gelet op wat hierboven is overwogen, beslissen over uitstel van de feitelijke overlevering. In het kader van de afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen zal zij bij haar hierna weergegeven belangenafweging met name de nog lopende strafrechtelijke procedure in Nederland meewegen. De officier van justitie heeft immers in raadkamer van 26 oktober 2022 en van 23 november 2022 aangegeven dat de geldboetes die nog openstaan geseponeerd kunnen worden, zij het dat dit pas daadwerkelijk kan gebeuren als vaststaat dat de opgeëiste persoon feitelijk kan worden overgeleverd.
18. Na afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen ziet de rechtbank geen reden tot uitstel. Daarbij acht zij met name het volgende, in onderlinge samenhang bezien, relevant:
  • de omstandigheid dat de Nederlandse strafzaak één feit betreft ten gevolge waarvan een gevangenisstraf van 14 dagen is opgelegd, afgezet tegen de vier veroordelingen van de opgeëiste persoon voor in totaal negen strafbare feiten in Polen waarvoor (onherroepelijke) gevangenisstraffen zijn opgelegd van in totaal zeven jaar;
  • de omstandigheid dat de cassatieprocedure een schriftelijke procedure betreft, alsmede dat onzeker is of het beroep in cassatie zal slagen en de zaak opnieuw ten gronde zal moeten worden beoordeeld door een gerechtshof;
  • het belang van Polen onverwijld de overlevering te verkrijgen in relatie tot het belang van Nederland de strafprocedure tot een einde te brengen binnen de ongeveer bijna zeven jaar gevangenisstraf die van de in Polen opgelegde straf nu nog resteren;
  • het aanwezigheidsrecht van de opgeëiste persoon in de Nederlandse strafvervolgingsprocedure weegt weliswaar zwaar, maar het is, indien het cassatieberoep slaagt en de Hoge Raad de zaak terugwijst naar het gerechtshof, aan het behandelend gerechtshof om “alle consequenties te trekken die voortvloeien uit de eerbiediging van het aanwezigheidsrecht in het kader van de organisatie van het proces tegen die persoon, teneinde hem een reële mogelijkheid te bieden om daaraan deel te nemen”
- de onwenselijkheid dat een opgeëiste persoon van Poolse nationaliteit, die niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander op grond van artikel 6a OLW,
de factoeen groot deel van zijn gevangenisstraf in Nederland uitzit. Dit draagt immers niet bij aan het verhogen van kansen op sociale re-integratie in Polen.
19. Nu er geen reden tot uitstel van de feitelijke overlevering is, moet de vordering tot verlenging van de gevangenhouding worden afgewezen en moet de gevangenhouding worden opgeheven.
20. Een en ander laat onverlet de verplichting om tot feitelijke overlevering over te gaan, in het kader waarvan de officier van justitie de opgeëiste persoon kan aanhouden op grond van artikel 37, eerste lid, OLW.

BESLISSING:

BEPAALT dat er geen reden is tot uitstel van de feitelijke overlevering.

STELTdie beslissing in de plaats van de beslissing van de officier van justitie tot uitstel van de feitelijke overlevering.
WIJST AFde vordering tot verlenging van de gevangenhouding van
[opgeëiste persoon].

HEFT OP de gevangenhouding van [opgeëiste persoon] .

Aldus gedaan op 29 december 2022 door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en M.E. van Rijn-Tonino, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier.
De griffier, de jongste en oudste rechter zijn buiten staat deze beslissing
mede te ondertekenen.

Voetnoten

2.HvJ EU 8 december 2022, C-492/22 PPU, ECLI:EU:C:2022:964 (
3.Zie punt 57 van het arrest.
4.HvJ EU 8 december 2022, C-492/22 PPU, ECLI:EU:C:2022:964 (