In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 december 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court of Toruń in Polen. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Polen is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaren en zes maanden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan, waaronder de detentieomstandigheden in Polen en de rechten van de verdediging.
Tijdens de zittingen op 16 en 30 november 2022 is de vordering behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat leidde tot het vonnis in Polen, maar dat hij wel een advocaat had gemachtigd om hem te vertegenwoordigen. De rechtbank oordeelde dat er geen schending van de verdedigingsrechten was, omdat het de verantwoordelijkheid van de opgeëiste persoon was om op de hoogte te blijven van de procedure.
De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld. De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat de detentieomstandigheden onvoldoende garanties boden voor de veiligheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank verwierp dit verweer, verwijzend naar eerdere uitspraken waarin was vastgesteld dat er geen algemeen gevaar voor onmenselijke behandeling in Polen was. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat aan de eisen van de Overleveringswet was voldaan en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan.