ECLI:NL:RBAMS:2022:8109

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
8 januari 2023
Zaaknummer
13/752289-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met toepassing van artikel 12 OLW

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Circuit Court Warsawa – Praga in Warschau op 25 november 2019. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1983, voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 8 maanden, opgelegd bij een vonnis van 8 december 2014 (referentie IV K 1040/14). De behandeling van de vordering vond plaats op 5 oktober 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de rechtbank niet meer kon verlengen en geen grondslag meer bestond voor gevangenhouding. De identiteit van de opgeëiste persoon werd bevestigd, en de rechtbank onderzocht de grondslagen voor de overlevering. De raadsman voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet was verschenen bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak in Polen. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon was geïnstrueerd over het doorgeven van adreswijzigingen.

De rechtbank oordeelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing was, maar besloot desondanks om de overlevering toe te staan. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en stilzwijgend afstand had gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen. De rechtbank stelde vast dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen andere weigeringsgronden waren. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752289-19
RK nummer: 20/1159
Datum uitspraak: 19 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 november 2019 door
the Circuit Court Warsawa – Praga in Warsaw(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
Geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
ter zitting opgegeven adres: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 oktober 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. G.P. Sholeh. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 8 december 2014 door
the District Court Warszawa Praga-Poludnie in Warsawgewezen vonnis met referentie IV K 1040/14.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunten van de raadsman en de officier van justitie
De raadsman verzoekt de rechtbank de overlevering te weigeren omdat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW toepassing vindt. Vaststaat dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak in Polen. De opgeëiste persoon verklaart dat hij door de Poolse politie nooit voor oplichting is aangehouden en geen adresinstructie heeft ontvangen. Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat afgezien kan worden van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon is geïnstrueerd over het doorgeven van adreswijzigingen en de oproeping voor de zitting is verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Tevens is er een afhaalbericht achtergelaten.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet bij het proces is verschenen dat tot het vonnis heeft geleid waarvan in het EAB de tenuitvoerlegging wordt verzocht.
Uit het EAB en de aanvullende informatie valt daarnaast af te leiden dat geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde uitzonderingen zich voordoet. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. De opgeëiste persoon was op de hoogte van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. In het EAB staat immers dat hij een overeenkomst heeft gesloten met de Poolse officier van justitie op grond van artikel 335 van het Poolse Wetboek van Strafvordering, waarbij de opgeëiste persoon akkoord is gegaan met de door de officier van justitie voorgestelde straf die later door de rechtbank is bekrachtigd. Daar komt bij dat aan de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor door de officier van justitie is meegedeeld dat hij elke adreswijziging zou moeten doorgeven (de zogenaamde ‘adresinstructie’). Hij heeft tijdens dat verhoor een adres opgegeven, waarnaar de oproeping voor de procedure is gezonden en alwaar een afhaalbericht is achtergelaten. Hij heeft de oproeping vervolgens niet opgehaald. De rechtbank ziet ondanks de verklaring van de opgeëiste persoon dat hij niet is aangehouden in deze zaak en dat hij geen adresinstructie heeft ontvangen, geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van de in het EAB en de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten gegeven informatie.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in de onderhavige situatie worden geoordeeld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure en uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen op het proces (zie ook de uitspraak van de rechtbank van 15 april 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1813).
De rechtbank zal dan ook geen gebruik maken van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
Oplichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court Warsawa – Praga in Warsaw(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.