In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 januari 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Local Court Mönchengladbach in Duitsland. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1976 op de Nederlandse Antillen, die in Nederland woont. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 12 januari 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, nadat zij had vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft ook het evenredigheidsverweer van de raadsman verworpen, die betoogde dat de overlevering onevenredig zwaar zou zijn voor de opgeëiste persoon. De rechtbank oordeelde dat de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon niet opwogen tegen het belang van de Duitse autoriteiten bij de overlevering. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en het stelsel van de OLW, dat is gebaseerd op het beginsel van evenredigheid.
De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en er garanties zijn gegeven door de Duitse autoriteiten dat hij zijn straf in Nederland zal ondergaan indien hij wordt veroordeeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. P. van Kesteren als voorzitter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.