ECLI:NL:RBAMS:2022:8052

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
C/13/714617 / HA ZA 22-193 en C/13/716537 / HA ZA 22-328
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van gewerkte uren en vrijwaring in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze zaak vordert eiser, een eenmanszaak die software ontwikkelt, betaling van gewerkte uren van de besloten vennootschap Sanders & Creemers B.V. (S&C) op basis van een overeenkomst van opdracht. Eiser heeft in juli 2021 146,5 uren gewerkt, maar S&C weigert te betalen omdat de uren niet door de klant, MatchWornShirt B.V. (MWS), zijn goedgekeurd. De rechtbank oordeelt dat op grond van artikel 6.6 van de overeenkomst van opdracht S&C geen vergoeding verschuldigd is voor uren die niet zijn goedgekeurd door MWS, ongeacht de reden van de onthouding van goedkeuring. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat MWS onterecht de goedkeuring heeft onthouden. Daarnaast vordert S&C in reconventie een verklaring voor recht dat eiser aansprakelijk is voor schade als gevolg van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en oordeelt dat S&C in reconventie ook geen schade heeft geleden, omdat de vordering van eiser is afgewezen. De proceskosten worden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 28 december 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/714617 / HA ZA 22-193 van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. A. van Reek te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SANDERS & CREEMERS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G.J.M. Volders te ‘s-Hertogenbosch,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/13/716537 / HA ZA 22-328 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SANDERS & CREEMERS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. G.J.M. Volders te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MATCHWORNSHIRT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.L. Top te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] , S&C en MWS genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het bevoegdheidsincident van 10 februari 2022, met de daarin genoemde stukken,
  • het vonnis in het vrijwaringsincident van 23 maart 2022,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
  • het tussenvonnis van 27 juli 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de brief van [eiser] aan de rechtbank van 1 december 2022 met opmerkingen op het proces-verbaal,
  • de brieven van S&C aan de rechtbank van 6 december 2022 met opmerkingen op het proces-verbaal, en
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 14 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in vrijwaring van 11 april 2022, met producties,
  • de conclusie van antwoord in vrijwaring, met producties,
  • het tussenvonnis van 10 augustus 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de brief van S&C aan de rechtbank van 6 december 2022 met opmerkingen op het proces-verbaal, en
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 14 november 2022.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] exploiteert onder de naam [naam bedrijf] een eenmanszaak die zich richt op het ontwikkelen, produceren en uitgeven van software. S&C levert diensten op het gebied van arbeidsbemiddeling. MWS ontwikkelt en exploiteert een platform waarop voetbalclubs gedragen voetbalshirts aanbieden.
3.2.
Op 16 juni 2021 sloten [eiser] en S&C een overeenkomst, waarbij S&C de opdracht gaf aan [eiser] om voor MWS de backend van een nieuw te bouwen platform genaamd “Frame the game” te ontwikkelen (hierna: de overeenkomst van opdracht). In de overeenkomst van opdracht staat voor zover van belang het volgende:
Artikel 6 Tarieven en vergoedingen
(…)
6.4
Alleen de uren die daadwerkelijk door de Opdrachtnemer zijn gewerkt voor de Klant in het kader van de Werkopdracht worden aan Opdrachtnemer vergoed. Reisuren in verband met woon-werkverkeer, pauzes, tijd voor eigen administratie en kwaliteitsontwikkeling- en bewaking zijn voor rekening van Opdrachtnemer.
6.5
Het aantal door Opdrachtnemer gewerkte uren wordt door de Klant tussentijds geaccordeerd. Opdrachtnemer draagt in verband hiermee zorg voor registratie van zijn gewerkte uren op de door de Klant voorgeschreven wijze binnen 10 dagen na afloop van een kalendermaand.
6.6
Sanders & Creemers is geen vergoeding verschuldigd over uren die niet door de Klant zijn geaccordeerd. Opdrachtnemer dient bewijs van deze goedkeuring aan zijn factuur te hechten.
(…)
Artikel 7 Facturering
(…)
7.5
Indien Sanders & Creemers geen betaling ontvangt van de Klant voor de door Opdrachtnemer verrichtte werkzaamheden, draagt Opdrachtnemer hiervan het debiteurenrisico. Indien betaling aan Opdrachtnemer reeds heeft plaatsgevonden, dan zal Opdrachtnemer dit bedrag op eerste verzoek van Sanders & Creemers binnen 3 dagen terugbetalen aan Sanders & Creemers.
3.3.
Als bijlage 1 bij de overeenkomst van opdracht is een werkopdracht gevoegd, waarin voor zover van belang het volgende staat:
Opdracht Backend ontwikkeling
Project Ontwikkeling van de backend van nieuw te bouwen platform MatchWornShirt
Aanvangsdatum Opdracht 21-06-2021
Einddatum Opdracht 21-09-2021
Wederzijdse opzegtermijn 30 dagen
(…)
Tarief 80 euro all-in ex btw per uur
(…)
Betaaltermijn 30 dagen
Bijzondere bepalingen (…)
Aanpassingen:
Artikel 7.5.: Indien Sanders & Creemers geen betaling ontvangt van de Klant voor de door Opdrachtnemer verrichtte werkzaamheden, draagt Opdrachtnemer hiervan samen met Sanders & Creemers het debiteurenrisico. Indien betaling aan Opdrachtnemer reeds heeft plaatsgevonden, dan zal Opdrachtnemer dit bedrag op eerste verzoek van Sanders & Creemers binnen 3 dagen voor 50% terugbetalen aan Sanders & Creemers. Daarnaast zal Sanders & Creemers Opdrachtnemer informeren indien er facturen niet of verlaat betaald zijn en dit effect zal hebben op Opdrachtnemer.
3.4.
Eveneens op 16 juni 2021 sloten S&C en MWS een overeenkomst met de titel ‘Algemene overeenkomst tussenkomst’, op grond waarvan S&C [eiser] in zijn hoedanigheid van consultant ter beschikking stelt aan MWS in de periode van 21 juni 2021 tot 21 september 2021 voor een uurtarief van € 90 exclusief btw (hierna: de overeenkomst van tussenkomst). In de overeenkomst van tussenkomst stond voor zover van belang het volgende:

4.Betalingen

4.1
De Cliënt betaalt de Vennootschap voor alle werkzaamheden die de Consultant heeft verricht.
4.2
De Vennootschap zal de Consultant lege urenstaten leveren, mits deze niet door de Cliënt worden verschaft, zodat de Consultant de gewerkte uren kan vast leggen. De Consultant zal deze uren ondertekenen voor akkoord en ze aan de Cliënt voorleggen voor akkoord. De Cliënt dient na te gaan of de in deze urenstaten vermelde uren overeenstemmen met de daadwerkelijk door de Consultant gewerkte uren en of hij tevreden is met de kwaliteit van de door de Consultant verrichte werkzaamheden. De Cliënt dient de urenstaat te ondertekenen en aan de Consultant te retourneren, tenzij de Cliënt in alle redelijkheid geldige redenen heeft om dit niet te doen. De Vennootschap dient binnen een week na indiening van de urenstaten door de Consultant schriftelijk op de hoogte te worden gesteld van die redenen. De Vennootschap vertrouwt erop dat de Cliënt de urenstaten heeft goedgekeurd op het moment waarop zij de Consultant betaalt.
3.5.
Op 30 juni 2021 stuurde [eiser] een factuur aan S&C van € 1.839,20 die zag op in de maand juni gewerkte uren. S&C heeft deze factuur voldaan. MWS heeft de factuur van S&C die zag op deze uren eveneens voldaan.
3.6.
[eiser] heeft tot en met 30 juli 2021 werkzaamheden verricht bij MWS, waarna zijn vakantie is begonnen. Op 2 augustus 2021 heeft MWS per telefoon aan S&C medegedeeld ontevreden te zijn over de werkzaamheden van [eiser] . Op 3 augustus 2021 vond tussen S&C en MWS daarover in persoon een gesprek plaats.
3.7.
Op 3 augustus 2021 stuurde [eiser] een factuur aan S&C van € 14.181,20 die zag op in de maand juli gewerkte uren. S&C heeft die factuur niet voldaan, omdat MWS de daaraan ten grondslag liggende uren niet goedkeurde en ook niet bereid was daarvoor aan S&C te betalen.
3.8.
Op 3 augustus 2021 stuurde de heer [naam 1] , head of technology bij MWS (hierna: [naam 1] ), aan S&C een e-mail met een samenvatting van de samenwerking met [eiser] en een toelichting op de kwaliteit van zijn werkzaamheden, die voor zover van belang als volgt luidt:
Zoals vooraf besproken zou hij zich focussen op het ontwikkelen van de backend service van Frame The Game. Dit is een geïsoleerd project wat hij zelfstandig zou ontwikkelen, uiteraard met begeleiding (tot zekere hoogte) van onze interne developers. Om dit te bouwen kon hij gebruik maken van de templates die wij standaard gebruiken om onze services op te bouwen. In zijn eerste twee weken zijn we gestart met het ontwerpen van het high level design / architectuur.
Onze interne developers, [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en ik hebben hier samen met [eiser] veel tijd in gestopt om te zorgen dat de requirements, design en architectuur volledig duidelijk en uitgewerkt waren zodat dit makkelijk geïmplementeerd kon worden.
Daarbij heeft hij zelf diagrammen uitgewerkt om te valideren of hij het concept en de architectuur begreep. Daarnaast hebben we hem geholpen om met de beschikbare templates de basisversie van de service op te zetten.
Na het voorbereidende werk heeft hij drie weken tot aan zijn vakantie de tijd gehad om te zorgen dat de business logica geïmplementeerd worden. Dit opgeleverde werk zou na deze drie weken gebruikt gaan worden door ons frontend team om de eerste user interface te kunnen gaan bouwen. Echter is na twee weken gebleken dat het gedane werk geenszins aansluit op de business requirements zoals we die vooraf gesteld hebben.
Hierop heeft [naam 2] nog geprobeerd dit bij te sturen zodat het werkbaar zou zijn voordat hij op vakantie zou gaan, echter heeft dit verre van het gewenste resultaat opgeleverd.
Onze grootste zorg op basis waarvan wij willen besluiten om de samenwerking niet voort te zetten is het feit dat wij bij hem onvoldoende kwaliteiten zien om de vertaalslag te slaan tussen de business requirements en het opleveren van werkende code.
Op basis van het opgeleverde werk hebben de volgende punten van kritiek geïdentificeerd:
De geschreven code is niet conform development standaarden die je mag verwachten van een (senior) developer te weten:
- Het niet toepassen van best practices voor API design, i.e. REST
- Geen correct gebruik van HTTP request methode
- Geschreven code is niet in lijn met de rest van onze codebase daar dit erg makkelijk afgekeken had kunnen worden
- Er is nauwelijks validatie toegepast
Bovenstaand is echter niet sluitend en we zijn dan ook zeker het bereid om het gesprek met hem aan te gaan om e.e.a. te verduidelijken waar nodig.
Echter is voor ons het belangrijkste dat zijn opgeleverde werk simpelweg niet voldoet aan onze kwaliteitsstandaard.
We verwachten dat een ervaren developer in staat is zelf proactief mee te denken en werkende oplossingen kan leveren. Dit is niet gebleken.
3.9.
Op 4 augustus 2021 heeft de heer [naam 5] , bestuurder en aandeelhouder van S&C (hierna: [naam 5] ), per telefoon medegedeeld aan [eiser] dat MWS de overeenkomst van tussenkomst per direct heeft beëindigd omdat zij ontevreden was over de kwaliteit van de door [eiser] verrichte werkzaamheden.
3.10.
Op 7 september 2021 vond een gesprek plaats tussen [eiser] , S&C en MWS over de ontstane situatie, zonder dat nadere afspraken zijn gemaakt.

4.Het geschil

in de hoofdzaak
in conventie
4.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van S&C tot betaling van € 14.181,20 en € 17.811,20, te vermeerderen met rente en kosten.
4.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag, dat S&C uit hoofde van de overeenkomst van opdracht in samenhang met artikel 7:405 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) loon is verschuldigd voor de 146,5 uren die [eiser] in juli 2021 heeft gewerkt. Aangezien een uurtarief van € 80 is overeengekomen, is S&C het bij de factuur van 3 augustus 2021 in rekening gebrachte bedrag van € 14.181,20 inclusief btw verschuldigd. Aangezien de opdracht door S&C vroegtijdig is geëindigd waardoor [eiser] is verhinderd de opdracht af te ronden, heeft hij primair uit hoofde van de overeenkomst van opdracht en subsidiair op grond van artikel 7:411 lid 1 BW eveneens aanspraak op betaling voor de 184 uren die hij in de periode van 19 augustus 2021 tot en met 21 september 2021 zou hebben gewerkt als hij door MWS tot het werk zou zijn toegelaten, of tenminste een naar redelijkheid vast te stellen deel daarvan. De overeenkomst van opdracht verplichtte S&C namelijk ertoe om gebruik te maken van de diensten van [eiser] terwijl in de werkopdracht een opzegtermijn van 30 dagen is opgenomen.
4.3.
S&C betwist enig bedrag aan [eiser] verschuldigd te zijn voor de gestelde in juli 2021 gewerkte uren. S&C betwist dat [eiser] de gestelde uren daadwerkelijk heeft gewerkt aangezien [eiser] de uren niet conform de overeenkomst van opdracht heeft geregistreerd en die registratie ook niet heeft overgelegd. Ook betwist S&C op grond van artikel 6.6 van de overeenkomst van opdracht voor die uren een vergoeding verschuldigd te zijn, omdat MWS die uren niet heeft goedgekeurd. Verder voert S&C aan dat het debiteurenrisico op grond van het aangepaste artikel 7.5 van de overeenkomst van opdracht voor rekening van [eiser] komt. S&C voert ook aan niet gehouden te zijn te betalen omdat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht door de werkzaamheden niet correct uit te voeren en de planning niet te halen. S&C betwist ook enig bedrag verschuldigd te zijn wegens de vroegtijdige beëindiging van de overeenkomst van opdracht. Er bestond geen verplichting gebruik te maken van de diensten van [eiser] . Artikel 7:411 lid 1 BW biedt die grondslag evenmin, omdat dat artikel ziet op de situatie dat de opdrachtgever de overeenkomst van opdracht voortijdig beëindigt en het loon afhankelijk is van voltooiing van de opdracht of tijdsverloop terwijl [eiser] per uur werd betaald.
In reconventie
4.4.
S&C vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat [eiser] aansprakelijk is ten opzichte van S&C als gevolg van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, en dat [eiser] de daardoor veroorzaakte schade dient te vergoeden. [eiser] heeft namelijk zijn werkzaamheden niet correct uitgevoerd en de planning niet gehaald. S&C vordert dat [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van een schadebedrag van € 14.181,20.
4.5.
[eiser] betwist dat hij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In de vrijwaringszaak
4.7.
S&C vordert – samengevat – primair dat MWS wordt veroordeeld tot betaling van € 15.953,85 en € 20.037,60. Deze bedragen zijn gelijk aan de vorderingen die [eiser] in de hoofzaak heeft ingesteld, met inachtneming van het tussen S&C en MWS geldende uurtarief van € 90 in plaats van het tussen [eiser] en S&C geldende uurtarief van € 80. Subsidiair vordert S&C veroordeling van MWS tot betaling aan S&C van al hetgeen waartoe S&C in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld.
4.8.
MWS betwist enig bedrag aan S&C verschuldigd te zijn, omdat uit artikel 4.2 van de overeenkomst van tussenkomst volgt dat MWS goedkeuring kan onthouden aan opgevoerde uren. Het gevolg daarvan is dat zij geen vergoeding verschuldigd raakt aan S&C. MWS kon in redelijkheid ook tot onthouding van goedkeuring besluiten gelet op de kwaliteit van de werkzaamheden van [eiser] . Bovendien heeft MWS de overeenkomst van tussenkomst opgezegd.
4.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak
in conventie
Factuur van 3 augustus 2021
5.1.
[eiser] stelt in de maand juli 2021 146,5 uren te hebben gewerkt die voor vergoeding in aanmerking komen tegen het overeengekomen uurtarief en beroept zich op nakoming van de overeenkomst van opdracht met S&C in samenhang met artikel 7:405 BW.
5.2.
De rechtbank ziet aanleiding eerst in te gaan op het verweer van S&C dat MWS de gestelde uren niet heeft goedgekeurd, waardoor S&C op grond van artikel 6.6 van de overeenkomst van opdracht voor die uren geen vergoeding verschuldigd zou zijn aan [eiser] . [eiser] brengt tegen dit verweer in dat artikel 6.6 slechts van toepassing is als MWS op rechtens te respecteren gronden weigert uren te accorderen, bijvoorbeeld indien de opgegeven uren niet daadwerkelijk zijn gewerkt. Daarvan is in dit geval geen sprake, aldus [eiser] . Tussen partijen is daarmee in geschil hoe artikel 6.6 van de overeenkomst van opdracht moet worden uitgelegd.
5.3.
De vraag hoe de verhouding van partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Bij deze uitlegging komt betekenis toe aan alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
5.4.
Op [eiser] rust de stelplicht en de bewijslast van de door hem voorgestane uitleg van artikel 6.6 van de overeenkomst van opdracht, omdat hij stelt een vorderingsrecht te hebben. Het is dus aan [eiser] om daartoe relevante feiten en omstandigheden te stellen.
5.5.
[eiser] heeft in dit verband aangevoerd dat partijen met artikel 6.6 hebben bedoeld dat er enige vorm van controle plaatsvond om te verifiëren dat hij de opgegeven uren daadwerkelijk heeft gewerkt. Ook heeft [eiser] aangevoerd dat een letterlijke uitleg van het artikel impliceert dat MWS zonder geldige reden haar goedkeuring zou kunnen onthouden zonder enig bedrag verschuldigd te raken, terwijl er wel gewerkt is. Dat kan niet de bedoeling zijn, aldus [eiser] .
5.6.
S&C heeft daar tegenin gebracht dat partijen met artikel 6.6 niet alleen hebben bedoeld te verifiëren dat [eiser] de opgegeven uren daadwerkelijk heeft gewerkt, maar ook om te voorkomen dat S&C wel aan [eiser] zou moeten betalen, maar zelf niet betaald zou krijgen van MWS. Bovendien is de tekst van de bepaling voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zodat de reden van onthouding van goedkeuring door MWS niet van belang is, aldus S&C.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht S&C in de gegeven omstandigheden aan artikel 6.6 redelijkerwijs de betekenis toekennen dat zij in beginsel geen vergoeding voor gewerkte uren aan [eiser] verschuldigd raakt indien MWS die uren niet goedkeurt, ongeacht de reden daarvan. [eiser] heeft wel gesteld dat het artikel alleen ziet op de situatie dat MWS wegens een rechtens te respecteren belang haar goedkeuring onthoudt, maar hij heeft nagelaten die stelling aan de hand van relevante feiten en omstandigheden voldoende te onderbouwen. Daar staat tegenover dat de tekst van het artikel duidelijk en onvoorwaardelijk is, in die zin dat aan elke onthouding van goedkeuring door MWS – ongeacht de reden daarvan – de consequentie wordt verbonden dat de uren niet worden betaald. Dat kan door [eiser] redelijkerwijs niet anders begrepen zijn en een andere zin mocht hij in de gegeven omstandigheden aan dat artikel dan ook niet toekennen.
5.8.
De rechtbank acht daarbij van belang dat [eiser] wel tegen artikel 7.5 – dat ziet op het debiteurenrisico – heeft geprotesteerd en dat dat protest ook heeft geleid tot een wijziging van dat artikel in de werkopdracht. Daaruit blijkt namelijk dat [eiser] de overeenkomst van opdracht kennelijk gedetailleerd heeft doorgenomen en daarbij artikel 6.6 in de gebruikte duidelijke en onvoorwaardelijke bewoordingen – in tegenstelling tot artikel 7.5 – akkoord heeft bevonden. Als [eiser] had gewild dat artikel 6.6 slechts van toepassing zou zijn indien MWS op rechtens te respecteren gronden weigert uren te accorderen, dan had het op zijn weg gelegen om ook tegen artikel 6.6 te protesteren. Dat heeft [eiser] echter nagelaten.
5.9.
De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn betoog dat een letterlijke uitleg van het bepaalde in artikel 6.6 tot gevolg heeft dat MWS telkens zonder geldige reden haar goedkeuring kan onthouden zonder enig bedrag verschuldigd te raken, omdat [eiser] jegens S&C en S&C jegens MWS in voorkomende gevallen ten aanzien van het onthouden van goedkeuring een beroep kunnen doen op bijvoorbeeld de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 lid 2 BW of op misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3:13 BW. [eiser] heeft overigens geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat een beroep op die artikelen in dit geval zou slagen, omdat de aangevoerde feiten en omstandigheden zien op MWS en niet op S&C.
5.10.
Het verweer van S&C dat [eiser] niet de vereiste goedkeuring van MWS heeft verkregen slaagt dus. De rechtbank zal de vordering tot betaling van € 14.181,20 dan ook afwijzen.
De vergoeding wegens vroegtijdige beëindiging van de overeenkomst van opdracht
5.11.
[eiser] stelt dat hij in de periode van 19 augustus 2021 tot en met 21 september 2021 – als hij door MWS tot het werk zou zijn toegelaten – 184 uren zou hebben gewerkt die voor vergoeding in aanmerking komen tegen het overeengekomen uurtarief. [eiser] beroept zich in dat verband primair op de overeenkomst van opdracht in samenhang met artikel 7:405 BW en subsidiair op artikel 7:411 lid 1 BW.
5.12.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de overeenkomst van opdracht en artikel 7:405 BW geen grondslag voor deze vordering. In artikel 6.4 van de overeenkomst van opdracht is namelijk bepaald dat alleen de uren die daadwerkelijk door [eiser] zijn gewerkt worden vergoed, terwijl enig recht op vergoeding wegens beëindiging van de overeenkomst niet is overeengekomen en er ook geen verplichting voor S&C bestond tot afname van een minimumaantal uren. Artikel 7:405 BW bepaalt slechts dat de opdrachtgever aan de opdrachtnemer loon is verschuldigd. Daaraan hebben partijen invulling gegeven door overeen te komen dat [eiser] per gewerkt uur zou worden betaald. Het artikel roept geen algemeen recht op vergoeding in het leven bij beëindiging van een overeenkomst van opdracht. Aangezien de overeenkomst van opdracht geen grondslag biedt voor deze vordering van [eiser] , kan in het midden blijven of en per wanneer deze overeenkomst rechtsgeldig is beëindigd.
5.13.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt artikel 7:411 lid 1 BW evenmin een grondslag voor de vordering. Dit artikel ziet op de situatie dat de opdrachtgever de opdracht voortijdig beëindigt, terwijl verschuldigdheid van het loon afhankelijk is gemaakt van het afronden van de opdracht of het verstrijken van tijd. Daar is in dit geval geen sprake van, omdat [eiser] per gewerkt uur werd betaald.
5.14.
Voor zover [eiser] – al dan niet subsidiair – een beroep op artikel 6:74 BW heeft gedaan, concludeert de rechtbank dat [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit enige tekortkoming van S&C volgt.
5.15.
De rechtbank zal de vordering tot betaling van € 17.811,20 bij gebreke van een grondslag eveneens afwijzen.
5.16.
[eiser] zal in conventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, met compensatie van de proceskosten in het vrijwaringsincident. De kosten aan de zijde van S&C worden begroot op:
- griffierecht € 2.076
- salaris advocaat
€ 1.442(2 punten × tarief € 721)
Totaal € 3.518
5.17.
De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
in reconventie
5.18.
S&C vordert een verklaring voor recht dat [eiser] aansprakelijk is ten opzichte van S&C als gevolg van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, en dat [eiser] de daardoor veroorzaakte schade dient te vergoeden die onder meer bestaat uit het in conventie gevorderde bedrag van € 14.181,20.
5.19.
De rechtbank heeft onder 5.10 geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van € 14.181,20. Dat betekent dat S&C dat bedrag niet aan schade heeft geleden. S&C stelt ook schade te hebben geleden als gevolg van de onjuist uitgevoerde werkzaamheden en het niet halen van de planning, en ook als gevolg van het verlies aan inkomsten of winst door het later online gaan van het platform. S&C heeft echter nagelaten deze gestelde schadeposten voldoende te onderbouwen en te kwantificeren, waardoor de mogelijkheid van schade onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Dat heeft tot gevolg dat het belang is komen te ontvallen aan de gevorderde verklaring voor recht dat [eiser] toerekenbaar is tekortgekomen in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, zodat de rechtbank ook die vordering af zal wijzen.
5.20.
S&C zal in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 1.442 (2 punten × het liquidatietarief van € 721).
5.21.
De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
in de vrijwaringszaak
5.22.
De rechtbank stelt voorop dat het doel van een vrijwaringszaak is dat de gedaagde in de hoofdzaak zijn veroordeling kan afwentelen op de opgeroepen derde. Daaruit vloeit voort dat afwijzing van de vorderingen in de hoofdzaak leidt tot afwijzing van de vorderingen in de vrijwaringszaak. De rechtbank zal daarom de vorderingen van S&C in de vrijwaringszaak eveneens afwijzen.
5.23.
S&C zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van MWS worden begroot op:
- griffierecht € 2.837
- salaris advocaat
€ 1.442(2 punten × tarief € 721)
Totaal € 4.279
5.24.
De nakosten worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van S&C tot op heden begroot op € 3.518, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
in reconventie
6.4.
wijst de vorderingen af,
6.5.
veroordeelt S&C in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.442, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.6.
veroordeelt S&C in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat S&C niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak tot de dag van volledige betaling,
in conventie en reconventie
6.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de vrijwaringszaak
6.8.
wijst de vorderingen af,
6.9.
veroordeelt S&C in de proceskosten, aan de zijde van MWS tot op heden begroot op € 4.279, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.10.
veroordeelt S&C in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.11.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. op 't Hoog en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2022.