ECLI:NL:RBAMS:2022:8031

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
13/752281-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Frankrijk

Op 22 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Procureur van de Republiek bij het tribunaal Judiciaire de Marseille, Frankrijk. De vordering tot overlevering werd ingediend op 1 april 2022 en betreft strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd in Frankrijk, waaronder deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de nodige garanties voor zijn terugkeer naar Nederland na een eventuele veroordeling in Frankrijk beoordeeld.

Tijdens de zitting op 8 juni 2022 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon betoogd dat de overlevering geweigerd moet worden omdat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon onvoldoende zou blijken uit het EAB. De officier van justitie daarentegen stelde dat het EAB genoegzaam was en dat de overlevering voor alle feiten kon worden toegestaan. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat de omschrijving van de feiten voldoende duidelijk was voor de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Frankrijk in overweging genomen, met name de mogelijkheid van onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank concludeerde dat de garanties van de Franse autoriteiten voldoende waren om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet in een problematische detentieomgeving zou worden geplaatst. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan en de afgifte van in beslag genomen goederen aan de Franse autoriteiten te bevelen. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752281-21
RK nummer: 22/1805
Datum uitspraak: 22 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 maart 2022 door
de Procureur van de Republiek bij het tribunaal Judiciaire de Marseille (Frankrijk)en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag 1] 1968
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon]
gedetineerd in [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P.W. Nijboer, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Marokkaanse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een door de Vice-President, belast met het onderzoek bij het
Tribunal Judiciaire de Marseille, uitgevaardigd aanhoudingsbevel.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Frans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.

4.Genoegzaamheid van het EAB

De raadsman voert, aan de hand van de door hem overgelegde pleitnota, aan dat de overlevering dient te worden geweigerd nu uit de feitsomschrijving de betrokkenheid van de opgeëiste persoon onvoldoende blijkt. Primair dient de overlevering om die reden te worden geweigerd en subsidiair dient de zaak te worden aangehouden om nadere informatie aan de Franse autoriteit op te vragen.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering voor alle feiten kan worden toegestaan nu het EAB genoegzaam is aangezien de gestelde verdenkingen duidelijk zijn omschreven.
De rechtbank overweegt als volgt. Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten.
Zo dient het EAB een beschrijving van de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd te bevatten, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Uit het EAB onder e) en de e-mail van de Franse autoriteiten van 30 mei 2022 blijkt, zakelijk weergegeven, dat uit het Franse opsporingsonderzoek blijkt dat de opgeëiste persoon samen met anderen op 7 april 2021 een levering cannabishars heeft opgehaald te Serignan (Frankrijk). Deze levering kwam uit een auto die al vanaf Spanje werd gevolgd door de opsporingsdiensten. Vervolgens is de auto waarin de opgeëiste persoon zich met anderen bevond met de cannabishars teruggereden naar Nederland.
De rechtbank is gelet op het voorgaande met de officier van justitie van oordeel dat het EAB een genoegzame omschrijving van de strafbare feiten bevat, alsmede van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij deze feiten. Het is hierdoor voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
De omschrijving van de feiten is ook zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en de naleving van het specialiteitsbeginsel kan worden gewaarborgd.
De omschrijving van de feiten in het EAB voldoet aan de eisen gesteld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e van de OLW en is daarmee genoegzaam. Bovendien is sprake van een strafrechtelijk onderzoek waarbij nog niet al het bewijs is of behoeft te worden gepresenteerd.
De rechtbank verwerpt daarom het door de verdediging gevoerde verweer en ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om nadere informatie bij de Franse autoriteit op te vragen.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
1. Deelneming aan een criminele organisatie;
5: Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
The Public Prosecutor’s Office – Tribunal judiciaire de Marseilleheeft op 14 april 2022 de volgende garantie gegeven:
“1. Guarantee of return
In case of sentencing of Mr [opgeëiste persoon] to an imprisonment sentence, the Public Prosecutor’s Office of Marseille is giving the guarantee of the possibility for the sentenced person, once the decision will be unconditional and irrevocable, to return to the Netherlands to carry out his punishment there.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Eerste lid, onderdeel a (feit geheel of ten dele in Nederland gepleegd)
Het EAB heeft betrekking op geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd dat :
- het onderzoek in is Frankrijk aangevangen;
- het bewijs zich in Frankrijk bevindt;
- de medeverdachten in Frankrijk worden vervolgd;
- het Nederlandse Openbaar Ministerie niet voornemens is de feiten uit het EAB te
vervolgen;
- de verdovende middelen Frankrijk zijn ingevoerd.
De rechtbank stelt voorop dat aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn en dat de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

8. Detentieomstandigheden in Frankrijk; artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 11 OLW.

Inleiding
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken in andere zaken (zie onder andere: ECLI:NL:RBAMS:2017:3763) geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
In de e-mail van 14 april 2021 van het Openbaar Ministerie te Marseille is echter meegedeeld dat de opgeëiste persoon niet in de detentie-instelling in Nîmes wordt gedetineerd.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bovenstaande garantie niet voldoende is nu aannemelijk is dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering zal worden geplaatst in de detentie-instelling in Marseille – les Baumettes. Uit gegevens van het
observatoire international des prisons(www..oip.org) blijkt dat de bezettingsgraad op de mannenafdeling van het maison
d’ arrêt in Marseille op 1 januari 2022 honderdtweeënvijftig procent bedroeg. Er lijkt aldus sprake te zijn van forse overbevolking in deze detentie instelling. Er is aldus een reëel gevaar voor een vernederende of onmenselijke behandeling van de opgeëiste persoon als hij wordt overgeleverd. Op deze grond dient primair de overlevering te worden geweigerd en subsidiair verzoekt de raadsman om aanhouding van de zaak voor het opvragen van aanvullende informatie over de detentie omstandigheden in deze instelling.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden niet aan overlevering in de weg staan, nu de rechtbank alleen een algemeen gevaar heeft aangenomen ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes en de Franse justitiële autoriteit heeft gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet in die detentie-instelling zal worden geplaatst.
Dat er sprake is van overbevolking in de detentie-instelling te Marseille betekent nog niet dat er een schending van artikel 4 Handvest plaatsvindt. De officier van justitie verzet zich gelet op het voorgaande tegen aanhouding van de behandeling van de zaak.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, gelet op de hiervoor vermelde garantie van de Franse justitiële autoriteit, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling in de penitentiaire inrichting in Nîmes. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van die penitentiarie inrichting heeft aangenomen, wordt door de garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd over de andere Franse detentie instelling te Marseille bevat geen actuele, objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens op basis waarvan een algemeen reëel gevaar kan worden aangenomen op een onmenselijke of vernederende behandeling in die instelling. Er is dan ook geen aanleiding om op dit punt nadere garanties te verzoeken bij de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het aanhoudingsverzoek wordt afgewezen.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.
Daaruit volgt dat de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7, 13, 49 en 50 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Procureur van de Republiek bij het tribunaal Judiciaire de Marseille (Frankrijk)voor de feiten zoals deze zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde afgifte van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
- Volgnummer 1: 1 x IPhone (zwart) + 1 x Samsung + Simkaart los in hoes
- Volgnummer 2: 1 x papiertje met pincode opgeschreven + 3 x Visitekaart
-Volgnummer 3: 1 x Simkaart (Telfort) + 1 x Simkaart (Lebara)
+ 1 x Simkaarthouder (leeg) provider Pret? Met Puk code
- Volgnummer 4: 1 x Bankpas (Visa) bank La Populaire
- Volgnummer 5: 1 x Identiteitskaart 0p naam van [opgeëiste persoon] (Marokko)
1 x Identiteitskaart op naam van [opgeëiste persoon] (Nederland)
1 x Paspoort op naam van [opgeëiste persoon] (Marokko)
1 x Paspoort op naam van [opgeëiste persoon] (Nederland)
- Volgnummer 6: 1 x Rijbewijs op naam van [opgeëiste persoon] (Nederland)
- Volgnummer 7: 1 x Kopie Identiteitskaart op naam van [naam] ,
geb. [geboortedag 2] 1975 (Marokko)
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en S.E. Bauduin, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.