ECLI:NL:RBAMS:2022:792

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2022
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
81/178173-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door rechtspersoon zonder straf of maatregel opgelegd

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, aangeduid als [verdachte (naam bedrijf BV)], die beschuldigd werd van belastingfraude. De verdachte werd verweten opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting en loonbelasting te hebben gedaan in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 november 2019. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T.R. van Roomen, en de verdediging door de bestuurder van de verdachte, bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. P. de Haas.

Tijdens de zitting op 9 februari 2022 werd het preliminaire verweer van de raadsvrouw besproken, waarin zij stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege onrechtmatigheden in het vooronderzoek. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat er geen grond was voor niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank oordeelde dat de bestuurder van de verdachte niet op zijn zwijgrecht was gewezen, maar dat dit geen gevolgen had voor de zaak, aangezien er geen schade was voor de verdachte.

De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van één aangifte die buiten de tenlastegelegde periode viel. De rechtbank besloot echter geen straf of maatregel op te leggen aan de rechtspersoon, omdat de bestuurder gelijktijdig werd berecht en aan hem een straf zou worden opgelegd. De rechtbank concludeerde dat het opleggen van een straf aan de rechtspersoon niet passend was, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 81/178173-20
Datum uitspraak: 23 februari 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[ verdachte (naam bedrijf BV)],
gevestigd aan de [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. T.R. van Roomen, en van wat de bestuurder van verdachte, [bestuurder] , en haar raadsvrouw, mr. P. de Haas, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – beschuldigd van het opzettelijk onjuist/onvolledig doen van meerdere aangiften omzetbelasting en loonbelasting met als doel dat er te weinig belasting werd geheven, in de periodes van, respectievelijk, 1 januari 2014 tot en met 30 november 2019 en 1 januari 2014 tot en met 31 december 2019.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
Ontvankelijkheidverweer verworpen en verzoek horen getuigen afgewezen
De raadsvrouw heeft als preliminair verweer en bij pleidooi betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte. Er is sprake van onrechtmatigheden en onregelmatigheden die zijn begaan in het kader van het
vooronderzoek en het verdere onderzoek. Kort samengevat, ziet het verweer op het verkrijgen van informatie van de bestuurder van verdachte door de Belastingdienst tijdens het controle onderzoek nadat hem ten onrechte geen cautie is gegeven en het vervolgens verstrekken van die informatie aan de FIOD voor strafrechtelijk onderzoek en het gebruiken van die informatie door de FIOD. De procedure als geheel kan daardoor niet meer als eerlijk proces worden aangemerkt in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dan wel er is daardoor in strijd gehandeld met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Daarbij heeft de raadsvrouw verwezen naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1890).
Voor het geval de rechtbank niet van oordeel is dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is, heeft de raadsvrouw verzocht om de controle- en FIOD-ambtenaren als getuigen te horen om de gang van zaken nader in kaart te brengen.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het preliminaire verweer en zich verzet tegen toewijzing van het verzoek tot het horen van getuigen.
De rechtbank heeft op de zitting geoordeeld op dat moment geen grond te zien voor niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie en evenmin voor toewijzing van het verzoek tot het horen van getuigen.
De raadsvrouw heeft het ontvankelijkheidsverweer en (subsidiaire) verzoek tot horen van getuigen vervolgens gehandhaafd bij pleidooi en de officier van justitie heeft daarop wederom geconcludeerd tot verwerping van het verweer en afwijzing van het verzoek tot horen van getuigen.
De rechtbank komt bij vonnis tot het oordeel dat het verweer moet worden verworpen en licht dit als volgt toe.
Met de raadsvrouw en de officier van justitie stelt de rechtbank vast dat de bestuurder van verdachte tijdens het controle-onderzoek, in ieder geval na zijn verklaring dat de aansluitingsverschillen in zijn administratie het gevolg waren van financiële problemen, had moeten worden gewezen op zijn zwijgrecht. Op dat moment kwam immers oplegging van een bestuurlijke boete in beeld en was sprake van een overgang van de controlesfeer naar de opsporingssfeer; er was sprake van een situatie die kan worden aangemerkt als ‘criminal charge’. De bestuurder van verdachte heeft vervolgens, desgevraagd door de Belastingdienst, zonder dat hem de cautie was gegeven, usb-sticks met informatie verstrekt. Dit levert een vormverzuim op. De rechtbank verbindt daar echter geen gevolgen aan. Niet gebleken is namelijk dat verdachte hierdoor nadeel heeft geleden of anderszins in zijn belangen is geschaad. Nog daargelaten dat het openbaar ministerie heeft onderkend dat de cautie ten onrechte niet was gegeven en daarover in overleg is getreden met de bestuurder van verdachte en zijn advocaat, is niet gebleken dat de informatie op de usb-sticks van doorslaggevend belang is geweest voor het onderzoek en de bewijsvoering in deze zaak. De Belastingdienst had op basis van gegevens in haar systemen al opgemerkt dat sprake was van aansluitingsverschillen. De daarop gebaseerde doorzoeking in het strafrechtelijk onderzoek was dus – ook los van de informatie op de usb-sticks – rechtmatig. De bestuurder van verdachte is vervolgens in het strafrechtelijk onderzoek verhoord over de administratie van verdachte, aangetroffen bij de doorzoeking, en heeft een bekennende verklaring afgelegd. Het voorgaande maakt dat van de door de raadsvrouw gestelde schending van het recht op een eerlijk proces dan wel handelen in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, geen sprake is.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank ook het verzoek tot horen van getuigen af, omdat de noodzaak tot het horen van die getuigen ontbreekt.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht het onder 1 en 2 tenlastegelegde opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzet- en loonbelasting bewezen te achten.
4.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd. Zij heeft zich aangesloten bij de conclusies van de officier van justitie ten aanzien van de tenlastelegging.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank komt daarbij tot een bewezenverklaring ten aanzien van alle in de tenlastelegging genoemde aangiften, met uitzondering van de onder 1 genoemde aangifte omzetbelasting over het tijdvak november 2019. Uit de stukken (DOC-116) blijkt dat die aangifte is gedaan op 31 december 2019. Die aangifte valt daarmee buiten de tenlastegelegde periode die loopt tot 30 november 2019.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat
1.
[ verdachte (naam bedrijf BV)] in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 november 2019 te Amsterdam en Apeldoorn opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting ten name van [ verdachte (naam bedrijf BV)] over:
- de aangiftetijdvakken van januari tot en met december van het jaar 2014 en
- de aangiftetijdvakken van januari tot en met april van het jaar 2015 en juni tot en met december van het jaar 2015 en
- de aangiftetijdvakken van januari, februari en april tot en met december van het jaar 2016 en
- de aangiftetijdvakken van januari tot en met augustus, oktober en november van het jaar 2017 en
- de aangiftetijdvakken van januari tot en met december van het jaar 2018 en
- de aangiftetijdvakken van januari tot en met mei, juli en oktober van het
jaar 2019,
telkens onjuist heeft gedaan,
immers heeft [ verdachte (naam bedrijf BV)] telkens in de ingeleverde/ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven,
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
2.
[ verdachte (naam bedrijf BV)] in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2019 te Amsterdam en Apeldoorn opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften voor de loonbelasting ten name van [ verdachte (naam bedrijf BV)] over:
- de aangiftetijdvakken van januari tot en met december van het jaar 2014 en
- de aangiftetijdvakken van januari tot en met december van het jaar 2015 en
- de aangiftetijdvakken van januari tot en met december van het jaar 2016 en
- de aangiftetijdvakken van januari tot en met december van het jaar 2017 en
- de aangiftetijdvakken van januari tot en met december van het jaar 2018 en
- de aangiftetijdvakken van januari tot en met juni van het jaar 2019,
telkens onjuist heeft gedaan,
immers heeft [ verdachte (naam bedrijf BV)] telkens in de ingeleverde/ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde loonheffing opgegeven,
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. In dit vonnis heeft de rechtbank die bewijsmiddelen niet opgenomen, mede gelet op de bekennende verklaring van de bestuurder van verdachte ten aanzien van de bewezengeachte feiten. Daarom wordt dit vonnis een ‘verkort vonnis’ genoemd. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezengeachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Geen straf of maatregel

8.1
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezengeachte feiten geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Daarbij heeft zij de gevorderde strafoplegging tegen de bestuurder van verdachte, die gelijktijdig wordt berecht met verdachte, meegewogen.
8.2
Standpunt van de raadsvrouw
Voor het geval de rechtbank haar niet-ontvankelijkheidverweer zou verwerpen en het verzoek tot horen van getuigen zou afwijzen, heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht geen straf of maatregel op te leggen aan verdachte. De activa van het bedrijf zijn verkocht om een deel van de belastingschuld te voldoen. Verder is het de bedoeling na een algeheel vergelijk met de Belastingdienst de vennootschap met een verlies van tonnen te liquideren, waardoor ook een latente belastingclaim in de vennootschapsbelasting komt te vervallen. Verdachte zal niet meer actief opereren en geen liquide middelen meer genereren, aldus de raadsvrouw.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal geen straf of maatregel aan verdachte opleggen. Van belang is dat de bestuurder van verdachte gelijktijdig wordt berecht en dat de rechtbank aan hem een straf zal opleggen. Oplegging van een straf of maatregel aan verdachte is daarom niet passend en opportuun.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[ verdachte (naam bedrijf BV)], daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat ten aanzien van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. B. Vogel en C.P. Bleeker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 februari 2022.
[...]