Op 22 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1972, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie, vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
De behandeling van het EAB vond plaats op 8 december 2022, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde raadsvrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de strafbare feiten die aan de opgeëiste persoon worden verweten, zijn opgenomen in bijlage 1 van de OLW, en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.
De rechtbank heeft ook overwogen dat er in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het recht op een eerlijk proces, maar dat er geen bewijs is dat dit een concrete invloed heeft op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering ervan. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters in aanwezigheid van de griffier.