Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
1.[partij 1] ,
[partij 2] ,
- eiser in conventie sub 1 als [eiser 1] ,
- eiser in conventie sub 2 als [eiser 2] ,
- gedaagde in conventie als [gedaagde] ,
- de ex artikel 118 Rv opgeroepen partijen als [partij 1] en [partij 2] .
1.De procedure
- het tussenvonnis van 30 maart 2022, met de daarin vermelde processtukken en/of proceshandelingen,
- het proces-verbaal van de op 28 september 2022 gehouden mondelinge behandeling, met de daarin vermelde processtukken en/of proceshandelingen.
2.Vooraf
Bij arrest van 8 december 2020 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:1938) is [gedaagde] onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar en 9 maanden voor moord op zijn moeder. Als gevolg van die veroordeling van [gedaagde] heeft hij geen recht meer op de nalatenschap van zijn moeder. [partij 1] en [partij 2] , de kinderen van [gedaagde] , treden in zijn plaats. Omdat de vraag of het testament wel of niet geldig is niet meer aan de belangen van [gedaagde] raakt maar wel aan de belangen van [partij 1] en [partij 2] , heeft de rechtbank [eiser 1] en [eiser 2] in het tussenvonnis van 30 maart 2022 in de gelegenheid gesteld om [partij 1] en [partij 2] op te roepen in deze procedure. Nadat [partij 1] en [partij 2] door [eiser 1] en [eiser 2] waren opgeroepen in deze procedure, hebben [partij 1] en [partij 2] gereageerd op de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] met betrekking tot de geldigheid van het testament. De rechtbank zal hierna beoordelen of het testament van 31 mei 2013 van de moeder van [eiser 1] , [eiser 2] en [gedaagde] geldig is.
Verder is in deze procedure ook een geldvordering aan de orde die [eiser 1] stelt te hebben op [gedaagde] .
Ten slotte dient ook een geldvordering te worden beoordeeld die [gedaagde] stelt te hebben op [eiser 1] en [eiser 2] .
3.De feiten
4.Het geschil
In conventie
€ 61.183,- te vermeerderen met de contractuele rente van 5,7% vanaf 11 augustus 2015 tot aan de dag van volledige betaling.
5.De beoordeling
In conventie
(i) indien die stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette;
of
(ii) indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan.
Vermoed wordt dus dat de vereiste wil heeft ontbroken als een geestelijke stoornis aanwezig was en één van deze twee omstandigheden zich heeft voorgedaan. De bewijslast (en daarmee samenhangende stelplicht) dat ten tijde van het opstellen van het testament sprake was van een geestelijke stoornis rust op grond van artikel 150 Rv op [eiser 1] en [eiser 2] .
headturning(naar een ander kijken om het antwoord op een vraag te verifiëren), verminderd ziektebesef en ziekte-inzicht. Verder wijzen [eiser 1] en [eiser 2] erop dat de gezondheidstoestand van erflaatster al in januari 2013 slecht was. In januari 2013 heeft [eiser 2] erflaatster in huis opgenomen om haar te kunnen verzorgen. Dit leidde weliswaar tot een verbetering in die zin dat de verwardheid van erflaatster afnam en dat zij weer wat helderder van geest werd, maar deze verbetering ging meteen teniet toen erflaatster door [gedaagde] uit haar veilige (woon)omgeving werd weggehaald om haar vanaf april 2013 (tot eind augustus/begin september 2013) in zijn huis te laten wonen. De verwardheid van erflaatster is volgens [eiser 1] en [eiser 2] toen verder toegenomen als gevolg van slechte verzorging, weinig slaap en veel alcohol die erflaatster door toedoen van [gedaagde] en zijn echtgenote kreeg. Tot slot voeren [eiser 1] en [eiser 2] aan dat erflaatster in verband met de verslechtering van haar gezondheid en geestelijke gesteldheid niet meer zelfstandig kon wonen en haar eigen administratie niet meer zelfstandig kon voeren. Als gevolg van haar verwardheid en het isolement waarin erflaatster door [gedaagde] werd gebracht, was erflaatster op 31 mei 2013, toen zij het derde testament opmaakte, niet in staat om in vrijheid keuzes te maken en beslissingen te nemen, de gevolgen van die keuzes en beslissingen in rationeel en emotioneel opzicht te overzien en dit kenbaar te maken, aldus [eiser 1] en [eiser 2] .
€ 61.182,58), inclusief incassokosten, te betalen. [gedaagde] is niet tot betaling overgegaan, aldus steeds [eiser 1] .