In deze zaak heeft eiser, wonende in Amsterdam, een handhavingsverzoek ingediend met betrekking tot een muurschildering die op 24 maart 2021 op de gevel van een pand is aangebracht. Eiser verzocht om verwijdering van deze muurschildering, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft dit verzoek op 14 mei 2021 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 16 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.
De rechtbank heeft op 22 december 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De kern van de zaak draait om de vraag of eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat om als belanghebbende te worden aangemerkt, een persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang bij het besluit moet hebben. Eiser heeft aangevoerd dat hij wel degelijk belanghebbende is, maar de rechtbank oordeelt dat hij geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van de muurschildering, aangezien hij vanuit zijn woning geen zicht heeft op de muurschildering en de afstand tot het pand 110 meter bedraagt.
De rechtbank concludeert dat het college eiser terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt en dat de afwijzing van het handhavingsverzoek geen besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.