ECLI:NL:RBAMS:2022:7678

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2287
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek wegens gebrek aan belanghebbendheid

In deze zaak heeft eiser, wonende in Amsterdam, een handhavingsverzoek ingediend met betrekking tot een muurschildering die op 24 maart 2021 op de gevel van een pand is aangebracht. Eiser verzocht om verwijdering van deze muurschildering, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft dit verzoek op 14 mei 2021 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 16 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft op 22 december 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De kern van de zaak draait om de vraag of eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat om als belanghebbende te worden aangemerkt, een persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang bij het besluit moet hebben. Eiser heeft aangevoerd dat hij wel degelijk belanghebbende is, maar de rechtbank oordeelt dat hij geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van de muurschildering, aangezien hij vanuit zijn woning geen zicht heeft op de muurschildering en de afstand tot het pand 110 meter bedraagt.

De rechtbank concludeert dat het college eiser terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt en dat de afwijzing van het handhavingsverzoek geen besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2287

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. C.L. Brinks).

Procesverloop

Op 14 mei 2021 heeft het college het verzoek van eiser om handhaving afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met een bestreden besluit van 16 maart 2022 heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2022. Eiser is verschenen.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser woont op het [adres 1] in Amsterdam (verder de woning). Op 1 april 2021 heeft eiser een handhavingsverzoek ingediend met betrekking tot de op de gevel van het [adres 2] (verder: het pand) op 24 maart 2021 door middel van graffiti aangebrachte muurschildering. Eiser wil dat de muurschildering wordt verwijderd.
2. In de brief van 14 mei 2021 heeft het college het verzoek van eiser om handhaving afgewezen.
3. Met het bestreden besluit heeft het college, met overneming van het advies van de bezwaarschriftencommissie (de commissie), het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De commissie heeft overwogen dat een verzoek om handhaving slechts een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is indien het door een belanghebbende is gedaan. Een reactie daarop is een besluit waartegen rechtsmiddelen kunnen worden ingediend. Volgens de commissie heeft het college terecht en op goede gronden geoordeeld dat eiser geen belanghebbende is bij het verzoek om handhaving en is de brief van 14 mei 2021 dus geen besluit. Daartegen kan dan ook geen bezwaar worden gemaakt en daarom is het bezwaar niet-ontvankelijk.
4. In beroep heeft eiser, kort samengevat, aangevoerd dat hij wel belanghebbende is. Hij heeft in dit verband onder meer verwezen naar zijn (nadere) bezwaargronden.
Het oordeel van de rechtbank
5. Een verzoek om handhaving is slechts een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, indien dit verzoek door een belanghebbende is gedaan. Dient een belanghebbende een handhavingsverzoek in, dan is de reactie daarop een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. [1]
6. In deze zaak ligt de vraag voor of eiser als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt en of de reactie op zijn handhavingsverzoek een besluit is waartegen bezwaar open staat.
7. Volgens vaste rechtspraak moet een persoon om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang bij het besluit hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit. Uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Aannemelijk moet wel zijn dat de betrokkene gevolgen van enige betekenis kan ondervinden. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [2]
8. De rechtbank stelt vast dat eiser, zoals hij op de zitting heeft erkend, vanuit zijn woning geen zicht heeft op de muurschildering op het pand. De rechtbank stelt verder vast dat de afstand van [adres 1] tot het [adres 2] volgens Google Maps te voet 110 meter is. Het college heeft hier ook op gewezen. Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat de afstand van gebouw tot gebouw om en nabij 95 meter is, maar heeft niet betwist dat de afstand van deur tot deur 110 meter is. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van een afstand van 110 meter tussen de woning en het pand.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college eiser terecht niet als belanghebbende aangemerkt. Eiser ondervindt geen gevolgen van enige betekenis vanwege de muurschildering en heeft daarom geen belang bij zijn handhavingsverzoek. De op zitting door eiser aangevoerde stelling dat de muurschildering zijn woongenot aantast omdat hij er dagelijks meerdere keren langskomt en omdat de schildering de sfeer en het karakter van de buurt beïnvloedt kan eiser niet baten. Eiser onderscheidt zich daarmee niet in voldoende mate van andere mensen die dagelijks meerdere malen langs de muurschildering komen. Een persoonlijk belang van eiser kan in het door hem gestelde dan ook niet worden aangenomen. De stelling van eiser dat zijn gemoedstoestand wordt beïnvloed door de treurige kleuren en de negatieve boodschap van de muurschildering kan eiser evenmin baten. Het vereiste van een objectief belang brengt mee dat een belang dat alleen in de subjectieve belevingswereld van iemand bestaat en niet door anderen kan worden gedeeld, geen belanghebbendheid oplevert.
10. Aangezien het college eiser terecht niet heeft aangemerkt als belanghebbende bij het verzoek om handhaving, was er ook geen sprake van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De afwijzing van dat verzoek in de brief van 14 mei 2021 is dan ook geen besluit. Omdat slechts tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt, heeft het college het tegen de brief van 14 mei 2021 gerichte bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Adam, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2022.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:590.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.