ECLI:NL:RBAMS:2022:7673

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
C/13/726075 FT RK 22.801
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Homologatie van een WHOA-akkoord in het kader van een besloten akkoordprocedure buiten faillissement

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 december 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de besloten vennootschap [verzoeker] B.V. tot homologatie van een akkoord op basis van de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA). [verzoeker] had op 3 september 2021 een startverklaring ingediend en gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement. Op 29 november 2022 diende [verzoeker] een verzoek tot homologatie in, vergezeld van een stemverslag. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek bepaald op 14 december 2022, waarbij het verzoek via een videoverbinding in raadkamer is behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] in ernstige financiële problemen verkeert, veroorzaakt door de coronapandemie, en dat zij haar activiteiten niet langer kan voortzetten. Het aangeboden akkoord houdt in dat schuldeisers, tegen betaling van een deel van hun openstaande vorderingen, finale kwijting verlenen voor het resterende deel. De schuldeisers zijn ingedeeld in twee klassen, waarbij de preferente schuldeiser 42% en de concurrente schuldeisers 21% van hun openstaande vorderingen ontvangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan de voorwaarden voor homologatie is voldaan, aangezien beide klassen van schuldeisers hebben ingestemd met het akkoord en er geen afwijzingsgronden zijn geconstateerd.

De rechtbank heeft daarom het verzoek tot homologatie toegewezen en het akkoord goedgekeurd. Dit vonnis is uitgesproken door de rechters K.M. van Hassel, M.P. de Valk en J.H. Steverink, en is openbaar gemaakt op 20 december 2022.

Uitspraak

Rechtbank AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
rekestnummer: C/13/726075 FT RK 22.801
uitspraakdatum: 20 december 2022
homologatie artikel 383 Fw
in de zaak van
de besloten vennootschap
[verzoeker] B.V.,
ingeschreven in de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaten: mr. M.E.C. Lok en mr. J.H.M. van de Wiel,
- hierna te noemen: [verzoeker] .

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 3 september 2021 een startverklaring ex artikel 370 lid 3 Faillissementswet (Fw) ter griffie van deze rechtbank gedeponeerd. [verzoeker] heeft daarbij gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement.
1.2.
Op 29 november 2022 heeft [verzoeker] een verzoek tot homologatie met bijlagen van een door haar aangeboden akkoord ingediend. Daarbij heeft [verzoeker] tevens een stemverslag ter griffie gedeponeerd.
1.3.
Bij beschikking van 30 november 2022 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek bepaald op 14 december 2022.
1.4.
Het verzoek is via een video-verbinding in raadkamer behandeld. Namens [verzoeker] is haar bestuurder, de heer [naam 1] verschenen, bijgestaan door mrs. Lok en Van de Wiel voornoemd, en door hun kantoorgenoot mr. R.J.H. Berghuis. Namens schuldeiser KPN is verschenen mevrouw [naam 2] , juridisch medewerker, en namens schuldeiser UWV juridisch medewerker mevrouw [naam 3] .
1.5.
De rechtbank heeft bepaald dat zij vandaag uitspraak zal doen.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
2.1.
[verzoeker] is statutair gevestigd te [vestigingsplaats] . Blijkens haar inschrijving in de Kamer van Koophandel oefent zij haar onderneming uit in Eindhoven. Enig aandeelhouder van [verzoeker] is de in München gevestigde vennootschap [verzoeker] GmbH.
2.2.
[verzoeker] is in 2017 opgericht met als doel het uitbaten van hotels in Nederland, gericht op de zakelijke reiziger. Er is in dat kader één hotel gerealiseerd, een – in het kader van een franchiseovereenkomst uitgebaat – Holiday Inn hotel in een bedrijvenpark nabij Eindhoven Airport. Op 1 november 2019 is het hotel geopend. Enkele maanden later brak de coronapandemie uit, waarna het hotel geen of veel minder inkomsten genereerde dan vooraf was verwacht. De aanzienlijke aanloopkosten die [verzoeker] had gemaakt tussen 2017 en eind 2019 konden niet worden terugverdiend en de onderneming kwam in ernstige financiële problemen te verkeren. Na vergeefse pogingen het tij te keren, heeft [verzoeker] in de zomer van 2021 besloten haar activiteiten niet langer voort te zetten.
2.3.
Op 31 augustus 2021 heeft [verzoeker] een startverklaring ex artikel 370 lid 3 Fw aan de griffie gezonden. Deze is op 3 september 2021 gedeponeerd. [verzoeker] is daarop gestart met de voorbereidingen van een schuldeisersakkoord. In dat kader heeft [verzoeker] onder meer de rechten van schuldeisers en derden vastgesteld, debiteuren geïnd, financiering van de aandeelhouder aangetrokken, overeenkomsten beëindigd en onderhandeld over (voorwaardelijke) verkoop van haar inventaris. Op 24 oktober 2022 heeft zij een liquidatieakkoord aan haar schuldeisers aangeboden. De schuldeisers zijn gevraagd uiterlijk 11 november 2022 hun stem uit te brengen.

3.Het akkoord en het verzoek

3.1.
Het aan de schuldeisers aangeboden akkoord houdt – kort gezegd – in dat de schuldeisers, tegen betaling van een deel van hun openstaande vorderingen, aan [verzoeker] finale kwijting verlenen voor het resterende deel. Deze betaling wordt gefinancierd met enerzijds het bij [verzoeker] beschikbare banksaldo ad € 49.523,49, en anderzijds een bedrag van € 210.001,- uit de verkoop van de hotelinventaris. Deze verkoop is gesloten onder de opschortende voorwaarde van homologatie van het akkoord. Verder is door de aandeelhouder van [verzoeker] ten behoeve van het akkoord een bedrag beschikbaar gesteld van (maximaal) € 868.403,-. Het in totaal maximaal beschikbare bedrag is voldoende om het akkoord na te komen, óók als een tweetal deels betwiste vorderingen daarin alsnog geheel moet worden meegenomen.
3.2.
De schuldeisers zijn ingedeeld in twee klassen, met daarin respectievelijk de (enig) preferente schuldeiser en de concurrente schuldeisers. De schuldeisers ontvangen onder het akkoord een vast percentage van hun vordering en delen pro rata in de opbrengst van het enige actief van [verzoeker] , te weten de hotelinventaris. Het vaste percentage dat de schuldeisers ontvangen, bedraagt onder het akkoord 42 % van hun openstaande vorderingen voor de preferente schuldeiser en 21 % van hun openstaande vorderingen voor de concurrente schuldeisers. Na pro rata verdeling van de opbrengst verkoop van de hotelinventaris, waarbij de preferente schuldeiser tweemaal zoveel ontvangt als de concurrente schuldeisers, kan het totale uitkeringspercentage onder het akkoord oplopen tot 52,55% voor de preferente schuldeiser en 26,08% voor de concurrente schuldeisers. Intercompany-vorderingen worden onder het akkoord kwijtgescholden onder voorwaarde van homologatie.
3.3.
In klasse A – de preferent schuldeiser – heeft 100 % van de schuldeisers met het aanbod ingestemd. In klasse B – de concurrente schuldeisers – heeft 99,86 % van de schuldeisers een stem uitgebracht. Van deze schuldeisers heeft eveneens 100 % met het akkoord ingestemd. Daarmee hebben alle klassen ingestemd met het akkoord. Zeven schuldeisers hebben geen stem uitgebracht en één schuldeiser heeft zich onthouden van stemmen.
3.4.
[verzoeker] verkeert in de in artikel 370 lid 1 Fw bedoelde toestand. Het akkoord behelst een voorstel tot afwikkeling van de activa, namelijk de hotelinventaris. De onderneming van [verzoeker] wordt niet gecontinueerd. Na de laatste betaling onder het akkoord zal [verzoeker] worden ontbonden en uitgeschreven uit het handelsregister. In het geval afwikkeling zou plaatsvinden via een faillissement, ontvangen de concurrente schuldeisers naar verwachting 0-1% uitkering op hun vordering.
3.5.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank op de voet van artikel 383 lid 1 Fw het akkoord te homologeren.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek is gebaseerd op de tweede afdeling van titel IV van de Faillissementswet (Homologatie van een onderhands akkoord, artikel 369 e.v. Fw).
4.2.
[verzoeker] is statutair gevestigd in Amsterdam en oefent haar onderneming (althans oefende deze laatstelijk) uit in Eindhoven. Op grond van artikel 369 lid 7 sub b Fw juncto artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. De rechtbank Amsterdam is op grond van artikel 369 lid 8 Fw relatief bevoegd het verzoek in behandeling te nemen.
4.3.
Omdat beide klassen hebben ingestemd, kan [verzoeker] op de voet van artikel 383 lid 1 Fw in haar verzoek worden ontvangen.
4.4.
Uit artikel 384 lid 1 Fw volgt dat het verzoek tot homologatie wordt toegewezen tenzij blijkt dat zich een van de in lid 2 genoemde afwijzingsgronden voordoet of een stemgerechtigde schuldeiser met succes een beroep doet op een van de afwijzingsgronden die zijn opgenomen in de leden 3 en 4.
4.5.
Geen van de stemgerechtigde schuldeisers heeft een beroep gedaan op (een van) de afwijzingsgronden van artikel 384 lid 3 en 4 Fw.
4.6.
De rechtbank zal dus moeten toetsen of zich een van de algemene afwijzingsgronden van artikel 384 lid 2 Fw voordoet. In dat kader moet zij beoordelen of:
de onderneming in de toestand verkeert waarin het redelijkerwijs aannemelijk is dat zij met het betalen van haar schulden niet zal kunnen voortgaan (artikel 384 lid 2 sub a jo. artikel 370 lid 1 Fw);
alle schuldeisers op wie het akkoord betrekking heeft, tijdig voorafgaand aan de stemming daarvan in kennis zijn gesteld en op de juiste wijze op de hoogte zijn gebracht van de behandeling van het homologatieverzoek (artikel 384 lid 2 sub b jo. artikel 381 lid 1 en artikel 383 lid 5 Fw);
de informatie die in het akkoord en de bijlagen is opgenomen toereikend was en de stemming correct is uitgevoerd (artikel 384 lid 2 sub c jo. artikel 375 en artikel 381 Fw);
de schuldeisers op een correcte wijze zijn onderverdeeld in klassen (artikel 384 lid 2 sub c jo. artikel 374 Fw);
de schuldeisers voor het juiste bedrag tot de stemming zijn toegelaten (artikel 384 lid 2 sub d Fw);
de nakoming van het akkoord voldoende is gewaarborgd (artikel 384 lid 2 sub e Fw);
er andere redenen zijn om de homologatie af te wijzen (artikel 384 lid 2 sub i Fw).
4.7.
Op basis van de inhoud van het verzoekschrift, de bijlagen en de tijdens de behandeling in raadkamer gegeven toelichting, komt de rechtbank tot het oordeel dat geen van de afwijzingsgronden van artikel 384 lid 2 Fw zich voordoet. Dit betekent dat het verzoek tot homologatie zal worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
homologeert het door [verzoeker] aangeboden akkoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mr. M.P. de Valk en mr. J.H. Steverink, rechters, en op 20 december 2022 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.