ECLI:NL:RBAMS:2022:7661

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
13/751396-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met verwerping van gelijkstellingsverweer

Op 15 december 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 9 april 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de gevangenhouding niet langer kon worden voortgezet. De identiteit van de opgeëiste persoon werd bevestigd, en het EAB vermeldde dat hij verdacht werd van oplichting, een feit dat op de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet staat.

De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moest worden met een Nederlander op basis van overgelegde documenten, maar de rechtbank oordeelde dat de ingediende stukken onvoldoende waren om aan te tonen dat hij vijf jaar rechtmatig in Nederland had verbleven. De rechtbank verwierp het verzoek om een terugkeergarantie te verstrekken, omdat er geen bewijs was dat de opgeëiste persoon duurzaam verblijfsrecht had verkregen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het recht op een eerlijk proces, maar dat er geen concrete aanwijzingen waren dat dit in het geval van de opgeëiste persoon zou gelden. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751396-21
RK nummer: 21/1964
Datum uitspraak: 15 december 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 september 2019 door
the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Częstochowa(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 december 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
executable provisional detention order of the District Court of Law (Sąd Rejonowy) in Częstochowa of 15th February 2018 – court ref. No. XVI Kp 698/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijk gesteld met een Nederlander op basis van de overgelegde stukken. Daarom moet, indien de overlevering wordt toegestaan, een terugkeergarantie ten behoeve van hem worden verstrekt. Wanneer de rechtbank de stukken onvoldoende acht om tot een gelijkstelling te komen, heeft de raadsman verzocht om aanhouding, zodat meer stukken ter onderbouwing kunnen worden overgelegd.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Bij de voorgeleiding is een aantal stukken overgelegd, te weten:
- een inschrijving op het adres [adres opgeëiste persoon] vanaf 28 juli 2017;
- aangiften omzetbelasting van het bedrijf van de opgeëiste persoon over de laatste twee kwartalen van 2020;
- een BRP uittreksel 2018 en
- een fiscaal rapport 2019.
Deze stukken zijn onvoldoende om vast te stellen dat de opgeëiste persoon vijf jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven en dus dat hij duurzaam verblijfsrecht heeft verkregen. Hij kan daarom op basis van deze stukken niet worden gelijk gesteld met een Nederlander. Een terugkeergarantie hoeft daarom niet te worden verstrekt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek ter zitting te schorsen dan wel te heropenen om de verdediging in de gelegenheid te stellen nadere stukken aan te leveren. De opgeëiste persoon is op 6 april 2021 aangehouden en op 9 april 2021 geschorst. Er is dus ruimschoots de tijd geweest om voldoende stukken ter onderbouwing van het beroep op gelijkstelling aan de rechtbank te doen toekomen. Het verweer wordt verworpen.

6. Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan door
the Regional Court (Sąd Okręgowy) in Częstochowa(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (