ECLI:NL:RBAMS:2022:7648

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
AMS 22/2597
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van aanvullende bekostiging voor basisschool met internationale afdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2022, wordt het beroep van eiseres, een onderwijsgroep uit Amstelveen, tegen de afwijzing van de minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs om aanvullende bekostiging toe te kennen voor haar school [school 1], beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft besloten om [school 1] niet in aanmerking te brengen voor de arbeidsmarkttoelage op basis van de Regeling bijzondere en aanvullende bekostiging. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 april 2022, waarin het bezwaar tegen de afwijzing van de bekostiging ongegrond werd verklaard. De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres, die aanvoert dat de Regeling niet adequaat rekening houdt met basisscholen met een internationale afdeling en dat de toepassing van de Regeling in haar geval leidt tot onevenredige gevolgen. De rechtbank oordeelt dat de minister de Regeling correct heeft toegepast en dat de nadelige gevolgen voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen van de Regeling. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen en de toepassing van de Regeling in specifieke gevallen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2597

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amstelveen, eiseres

(gemachtigde: mr. drs. E.C.W.M. Hulshof),
en

de minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs, verweerder (de minister),

(gemachtigde: mr. M. Kalpoe).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de minister om ten behoeve van [school 1] in Amstelveen aanvullende bekostiging toe te kennen op grond van de Regeling bijzondere en aanvullende bekostiging uitvoering arbeidsmarkttoelage Nationaal Programma Onderwijs PO en VO voor het schooljaar 2021-2022 (hierna: de Regeling).
De minister heeft met het besluit van 1 november 2021 aan eiseres een bijzondere bekostiging (hierna: arbeidsmarkttoelage) op grond van de Regeling toegekend. Het gaat om een bedrag van € 130.950,-. Dit bedrag is gebaseerd op de voor de arbeidsmarkttoelage in aanmerking komende [school 2] in Amstelveen.
Met het bestreden besluit van 12 april 2022 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld door [directeur school 1] [school 1] en [HR-adviseur] . De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Eiseres is een onderwijsgroep en bestaat uit twaalf scholen voor bijzonder onderwijs in Amstelveen en Ouderkerk aan de Amstel. Onder die twaalf scholen vallen de [school 2] en [school 1] . De [school 3] bestaat sinds 2019 als afdeling van [school 1] . Daarnaast is [school 4] sinds augustus 2020 een afdeling van [school 1] .
2.1
Het kabinet heeft besloten tot een Nationaal Programma Onderwijs (NPO). Het doel hiervan is om leerlingen en studenten te helpen hun gaven en talenten tot bloei te brengen, ondanks de coronacrisis en de gevolgen daarvan voor het onderwijs. Onderdeel van het NPO is een arbeidsmarkttoelage voor personeel. Op 25 oktober 2021 is daartoe de Regeling gepubliceerd. [1]
2.2
De hoogte van de arbeidsmarkttoelage wordt berekend op grond van het aantal leerlingen dat op 1 oktober 2020 op een vestiging staat ingeschreven. Schoolbesturen van vestigingen met de meeste leerlingen met risico op onderwijsachterstanden krijgen extra middelen. Voor het primair onderwijs wordt daarvoor de CBS-indicator voor risico op achterstanden gehanteerd, die de verwachte achterstandsproblematiek op vestigingen uitdrukt. Binnen alle vestigingen van het primair onderwijs wordt 15% van de vestigingen met de relatief hoogste achterstandsscores geselecteerd. De relatieve achterstandsscore wordt berekend door de achterstandsscore (met drempel) van de vestiging te delen door het aantal leerlingen op de vestiging, zodat er rekening wordt gehouden met de grootte van de vestiging. Binnen het primair onderwijs komen de vestigingen met een relatieve achterstandsscore groter dan 1,07 in aanmerking voor de arbeidsmarkttoelage. De vestigingen die in aanmerking komen voor de arbeidsmarkttoelage, het leerlingenaantal en het toegekende bekostigingsbedrag per vestiging, zijn opgenomen in bijlage 1 bij de Regeling.
3.1
De minister heeft met het besluit van 1 november 2021 ambtshalve aan eiseres de arbeidsmarkttoelage op grond van de Regeling toegekend. Het gaat om een bedrag van € 130.950,-. Dit bedrag is gebaseerd op de toegekende arbeidsmarkttoelage voor de [school 2] .
3.2
Eiseres heeft bezwaar gemaakt, omdat zij vindt dat [school 1] ten onrechte niet is opgenomen in bijlage 1 bij de Regeling als vestiging die in aanmerking komt voor de arbeidsmarkttoelage op grond van de Regeling. Volgens eiseres zijn bij de vaststelling van het leerlingengewicht voor [school 1] , de leerlingen van de [school 3] en [school 4] ten onrechte meegeteld.
3.3
Aan het bestreden besluit heeft de minister ten grondslag gelegd dat bij het bepalen van een eventuele aanspraak op de arbeidsmarkttoelage voor [school 1] terecht is uitgegaan van 278 geregistreerde leerlingen, waardoor de relatieve achterstandsscore 1,054964 (293,28 / 278) bedraagt. In deze score zijn de leerlingen van de [school 3] , [school 4] en [school 1] betrokken. De [school 3] is weliswaar op een ander adres gevestigd, maar deze leerlingen zijn, net als de leerlingen van [school 4] , aan de hoofdvestiging – [school 1] – toegerekend, omdat het gaat om afdelingen van die school. Ook de bekostiging van de leerlingen van de [school 3] is gekoppeld aan het totale aantal ingeschreven leerlingen op [school 1] . Er is in juridisch opzicht sprake van één (ondeelbare) school met één vestiging. Dat er onderwijs op verschillende locaties wordt verzorgd en dat de leerlingenpopulaties op die locaties van elkaar verschillen, maakt dat niet anders. [school 1] is dan ook terecht niet voor toekenning van de arbeidsmarkttoelage geselecteerd, aldus de minister.

Het juridisch kader

4.1
Artikel 1 van de Regeling bepaalt – voor zover hier van belang – dat voor een basisschool onder achterstandsscore wordt verstaan: de achterstandsscore op basis van de onderwijsscores van de leerlingen die op 1 oktober 2020 zijn ingeschreven op een basisschool als bedoeld in artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO [2] .
4.2
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling verstrekt de minister – voor zover hier van belang – de bijzondere bekostiging aan het bevoegd gezag van een basisschool met een of meer vestigingen met de relatief hoogste achterstandsscores. De vestigingen die in aanmerking komen voor de bijzondere bekostiging, alsmede het leerlingenaantal en het bekostigingsbedrag dat per vestiging wordt toegekend, is opgenomen in bijlage 1 bij de Regeling.
4.3
In artikel 27, eerste lid, van het Besluit bekostiging WPO is geregeld dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) jaarlijks de achterstandsscore berekent van elke basisschool op basis van de onderwijsscores van de leerlingen die op de teldatum zijn ingeschreven op een basisschool en van wie het persoonsgebonden nummer tezamen met de basisgegevens, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet register onderwijsdeelnemers uiterlijk op 1 december van het jaar voorafgaande aan het bekostigingsjaar zijn opgenomen in het register onderwijsdeelnemers overeenkomstig artikel 14 van de Wet register onderwijsdeelnemers.
4.4
Op basis van artikel 85a, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (WPO) – voor zover hier van belang – kan de minister op aanvraag van het bevoegd gezag van een basisschool een afdeling voor internationaal georiënteerd basisonderwijs aan die school en in die gemeente voor bekostiging in aanmerking brengen.
4.5
Het volledige overzicht van de voor de beoordeling van het beroep van belang zijnde wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De centrale vraag in deze zaak is of de minister [school 1] terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor de arbeidsmarkttoelage op grond van de Regeling. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van het standpunt van eiseres, dat bestaat uit twee beroepsgronden.
6.1
De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres zo, dat zij in de eerste plaats aanvoert dat bij de totstandkoming van de Regeling geen rekening is gehouden met de uitwerking daarvan voor basisscholen met een internationale afdeling op grond van artikel 85a van de WPO. Daarnaast voert zij aan – zo begrijpt de rechtbank – dat toepassing van de relevante bepalingen van de Regeling in eiseres’ specifieke geval tot een onevenredig resultaat leidt en dat deze dus in haar geval niet zouden mogen worden toegepast. De rechtbank beschouwt de beroepsgronden van eiseres daarom als een beroep op (i) de exceptieve toetsing van de Regeling zelf en (ii) het in een concreet geval afzien van strikte toepassing van een regeling omdat die onevenredige nadelige gevolgen heeft in verhouding tot het doel van die regeling.
6.2
Bij beide vormen van toetsing gaat het om beoordeling van de evenredigheid van doel en gevolgen. Bij de eerste toetsingsmethode betreft dit het doel van de regeling afgezet tegen de gevolgen van de toepassing daarvan in algemene zin. Bij de tweede toetsingsmethode gaat het om het doel van het besluit afgezet tegen de gevolgen van dat besluit in het specifieke geval van eiseres. Daarin ligt besloten dat de toetsing van de toepassing in één specifiek geval niet los kan worden gezien van de exceptieve toetsing van de regeling zelf. De toetsing van de evenredigheid van een uitvoeringsbesluit ligt in het verlengde van de toetsing van de evenredigheid van de Regeling, omdat het doel van een besluit moet overeenstemmen met de doelstelling van de regeling waarop dat besluit berust. De rechtbank zal daarom eerst overgaan tot exceptieve toetsing van de Regeling en vervolgens de evenredigheid in eiseres’ specifieke geval beoordelen. De rechtbank laat zich hierbij leiden door de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 februari 2020 [3] en 2 februari 2022 [4] .
Exceptieve toetsing van de Regeling
7.1
Een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, kan door de rechter in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust, worden getoetst op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer. Als het vaststellende orgaan bij het voorbereiden en nemen van een algemeen verbindend voorschrift de negatieve gevolgen daarvan voor een bepaalde groep uitdrukkelijk heeft betrokken en de afweging deugdelijk heeft gemotiveerd, voldoet deze keuze aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel en beperkt de toetsing door de bestuursrechter zich tot de vraag of de regeling in strijd is met het beginsel van een niet-onevenredige belangenafweging.
7.2
Uit de toelichting bij de Regeling volgt dat het doel van de Regeling is om het werken op scholen met de grootste achterstandsscore voor leerkrachten aantrekkelijker te maken, zodat het herstel van kansengelijkheid wordt bevorderd. Op scholen met het grootste risico op onderwijsachterstanden is vaak sprake van een cumulatie van problemen. Zo hebben zij de meeste last van het lerarentekort: zij krijgen vacatures moeilijker vervuld en het verloop is hoger. Dit terwijl goed personeel juist nu hard nodig is om alle leerlingen een kans op een volwaardige toekomst te geven. [5]
7.3.
De rechtbank stelt vast dat een school voor internationaal georiënteerd basisonderwijs slechts onder de werkingssfeer van de WPO kan vallen – en dus voor bekostiging in aanmerking kan komen – indien deze school op grond van artikel 85a van de WPO als afdeling aan een reeds bekostigde school worden verbonden. Uit de memorie van toelichting bij artikel 85a van de WPO [6] komt naar voren dat het bij internationaal georiënteerd basisonderwijs (IGBO) dat voor bekostiging in aanmerking komt, niet gaat om zelfstandige internationale scholen maar om afdelingen verbonden aan bekostigde basisscholen die integraal onderdeel uitmaken van die bekostigde basisschool. Zo komen de leerlingen die internationaal georiënteerd basisonderwijs volgen binnen schoolverband in aanraking met Nederlandse leerlingen en zijn gezamenlijke activiteiten mogelijk in de sfeer van vieringen, sport, gezamenlijke lessen en uitwisseling van leraren, waardoor de integratie van de buitenlandse leerlingen wordt bevorderd. Op de reguliere basisschool en dus ook op de IGBO-afdeling die daarvan onderdeel uitmaakt, zijn de bepalingen van de WPO in volle omvang van toepassing. [7]
7.4
De rechtbank stelt voorop dat de minister bij het opstellen van de Regeling heeft aangesloten bij de bestaande wijze waarop de reguliere en bijzondere bekostiging voor het gehele basisonderwijs wordt verstrekt. Zo wordt in de Regeling (net als in het algemene stelsel van bekostiging) de bekostiging berekend en vastgesteld op het niveau van vestiging. De rechtbank acht dit op zichzelf zorgvuldig. De omstandigheid dat de minister bij het opstellen van de Regeling niet expliciet rekening heeft gehouden met de uitwerking van de Regeling op de (circa) 25 basisscholen met een IGBO-afdeling, maakt dit niet anders. In zijn algemeenheid is namelijk niet gebleken dat toepassing van de Regeling in die gevallen een nadelige uitwerking heeft. Dat de Regeling nadelig uitpakt voor eiseres omdat de IGBO-afdeling bij eiseres onderdeel uitmaakt van een vestiging met (relatief) veel leerlingen met een groot risico op achterstandsscores, geldt niet in zijn algemeenheid voor basisscholen met een IGBO-afdeling. Eiseres heeft er bovendien om haar moverende redenen voor gekozen om haar IGBO-afdeling op een andere locatie te huisvesten dan [school 1] . Naar de rechtbank ter zitting heeft begrepen was voorheen sprake van een zelfstandige internationale school, die vervolgens is overgenomen als IGBO-afdeling van [school 1] . Eiseres heeft er daarbij voor gekozen om de [school 3] en [school 1] fysiek apart te laten (voort)bestaan en uitwisseling van leerkrachten niet mogelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is deze feitelijke situatie anders dan die gelet op de wetsgeschiedenis met artikel 85a van de WPO wordt beoogd. Daar komt bij dat eiseres er, ook om haar moverende redenen, voor heeft gekozen de [school 3] als afdeling aan specifiek [school 1] – wat volgens eiseres een achterstandsschool is – te verbinden en niet aan één van de andere twaalf basisscholen die onderdeel uitmaken van haar groep. Van (onevenredig) nadelige gevolgen voor de groep basisscholen met een IGBO-afdeling in het algemeen is naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande geen sprake. Voor het om die reden buiten toepassing laten van de relevante bepalingen uit die Regeling ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Toetsing van het bestreden besluit aan het evenredigheidsbeginsel
8.1
Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of in het voorliggende specifieke geval van eiseres sprake is van onevenredigheid, zodanig dat moet worden afgeweken van strikte toepassing van de Regeling. Eiseres meent dat de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Door het meetellen van de leerlingen van de [school 3] en [school 4] bij het totale aantal leerlingen van [school 1] , hoort eiseres na berekening van de achterstandsscore niet bij de 15% scholen met de relatief grootste achterstandsscore. Hierdoor loopt [school 1] ten onrechte de arbeidsmarkttoelage mis, aldus eiseres, terwijl deze school wel tot de doelgroep van de Regeling behoort.
8.2
Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
8.3
De rechtbank stelt vast dat niet in geding is dat het totale aantal leerlingen van [school 1] (dus inclusief de IGBO-afdeling en [school 4] ) voor het jaar 2021/2022 op 278 is vastgesteld en dat de reguliere en (andere) aanvullende bekostiging voor [school 1] op dit leerlingenaantal is gebaseerd. Eiseres wenst echter dat voor de toepassing van de Regeling het leerlingaantal van de IGBO-afdeling en [school 4] buiten beschouwing wordt gelaten omdat dit voor haar onevenredig uitpakt.
8.4
De rechtbank overweegt allereerst dat de omstandigheid dat een besluit nadelige gevolgen heeft, dit besluit niet per definitie onevenredig maakt. Het evenredigheidsbeginsel heeft twee gelijkwaardige ‘ijkpunten’: aan de ene kant het met het besluit beoogde doel en aan de andere kant de gevolgen van het besluit. De ratio van dit beginsel is niet het tegengaan van nadelige gevolgen, maar wel het voorkomen van onevenredig nadelige gevolgen. Een besluit is pas onevenredig als de nadelige gevolgen niet meer in verhouding staan tot de met het besluit te dienen doelen.
8.5
De rechtbank stelt vast dat het doel van de Regeling is om aan de vestigingen met de relatief hoogste achterstandsscores een arbeidsmarkttoelage toe te kennen, zodat werken op zo’n achterstandsschool aantrekkelijker wordt en het herstel van kansengelijkheid wordt bevorderd.
8.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister bij de toepassing van de Regeling in het geval van eiseres niet hoeven afwijken van de eerder toegepaste berekeningsmethode. De achterstandsscore van [school 1] zou inderdaad hoger zijn en daarmee boven de gestelde norm van 1,07 uitkomen als de leerlingen van de IGBO-afdeling en [school 4] niet worden meegenomen. Dat betekent echter niet per se dat de Regeling aan zijn doel voorbijschiet, zoals eiseres kennelijk bedoeld heeft te betogen. Immers, wanneer eiseres [school 1] (inclusief de genoemde afdelingen) – overeenkomstig de doelstelling van artikel 85a van de WPO, zoals hiervoor opgenomen in overweging 7.3 – meer als één geheel georganiseerd zou hebben, dan waren de afdelingen ook feitelijk integraal onderdeel geweest van het geheel en had onder meer makkelijker uitwisseling van leerkrachten en het geven van gezamenlijke lessen kunnen plaatsvinden. Op die manier zou de aantrekkelijkheid van het werken op de school en het herstel van de kansengelijkheid dienovereenkomstig positief beïnvloed kunnen worden.
8.7
Met andere woorden, de omstandigheid dat in het geval van eiseres de afdelingen feitelijk geen integraal onderdeel uitmaken van de basisschool waarvan zij een afdeling zijn is het gevolg van de manier waarop eiseres de IGBO-afdeling heeft ondergebracht in [school 1] . Daarmee is de voor eiseres nadelige uitkomst van toepassing van de Regeling niet het gevolg van de Regeling als zodanig. Met haar indeling en organisatie van de IGBO-afdeling heeft eiseres de eventuele positieve gevolgen van een dergelijke vermenging, die ook een aantrekkende werking kan hebben op (nieuw te werven) leerkrachten teniet gedaan. Dat die keuze nu nadelig uitpakt voor eiseres, komt voor haar rekening en risico. Er is geen sprake van een situatie waarin de nadelige gevolgen niet in verhouding staan tot de met het besluit te dienen doelen. Het bestreden besluit is dus niet in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb.
8.8
Gelet op het hiervoor overwogene, heeft de minister op goede gronden geconcludeerd dat er geen grond is om bij de berekening van de achterstandsscore van [school 1] de leerlingen van de IGBO-afdeling en [school 4] buiten beschouwing te laten. De minister kon dus in het geval van eiseres de Regeling toepassen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9.1
De rechtbank is van oordeel dat de minister [school 1] terecht niet in aanmerking heeft gebracht voor de arbeidsmarkttoelage op grond van de Regeling.
9.2
Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, voorzitter, en mr. J.A.W. Jansen en mr. M.W. Speksnijder, leden, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Regeling bijzondere en aanvullende bekostiging uitvoering arbeidsmarkttoelage Nationaal Programma Onderwijs PO en VO
Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
achterstandsscore:
a. wat betreft een basisschool: achterstandsscore op basis van de onderwijsscores van de leerlingen die op 1 oktober 2020 zijn ingeschreven op een basisschool als bedoeld in artikel 27 van het Besluit bekostiging WPO;
(…)
Arbeidsmarkttoelage:aan het salaris toegevoegd bedrag;
(…)
bevoegd gezag:bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs of artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
bijzondere bekostiging:bijzondere bekostiging als bedoeld in artikel 123, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 120, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra;
(…)
vestiging:hoofdvestiging of nevenvestiging van een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, hoofdvestiging of nevenvestiging van een school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, hoofdvestiging als bedoeld in artikel 73a van de Wet op het voortgezet onderwijs, nevenvestiging als bedoeld in artikel 73b van de Wet op het voortgezet onderwijs of tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 73d van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Artikel 2. Doel van de bijzondere en aanvullende bekostiging
De minister verstrekt aan het bevoegd gezag van een basisschool, speciale school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of school voor voortgezet onderwijs met relatief veel leerlingen met een risico op onderwijsachterstanden als gevolg van COVID-19 bijzondere en aanvullende bekostiging voor de uitvoering van het Nationaal Programma Onderwijs.
De in het eerste lid bedoelde bekostiging is bedoeld voor het toekennen van een arbeidsmarkttoelage aan al het personeel dat werkzaam is op de in aanmerking komende vestiging of vestigingen opgenomen in bijlage 1 en 2 bij deze regeling.
Artikel 3. Bijzondere bekostiging scholen voor primair onderwijs
1. De minister verstrekt bijzondere bekostiging aan:
a. het bevoegd gezag van een basisschool met een of meer vestigingen met de relatief hoogste achterstandsscores; en
b. het bevoegd gezag van een speciale school voor basisonderwijs of school voor (voortgezet) speciaal onderwijs met een of meer vestigingen met de relatief meeste leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond.
De vestigingen die in aanmerking komen voor de bijzondere bekostiging, alsmede het leerlingenaantal en het bekostigingsbedrag dat per vestiging wordt toegekend, zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.
2. De bijzondere bekostiging, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit een bedrag per leerling.
3. De hoogte van de bijzondere bekostiging wordt berekend op grond van het aantal leerlingen dat staat ingeschreven op de vestiging op 1 oktober 2020, bedoeld in artikel 121 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 118 van de Wet op de expertisecentra.
4. Het bedrag per leerling in het primair onderwijs bedraagt:
a. € 523,85 voor vestigingen van basisscholen, waarbij vestigingen van basisscholen met minder dan 145 leerlingen in aanvulling daarop een vaste voet ontvangen van € 17.632,96 met aftrek van € 122,03 per leerling;
b. € 1.072,40 voor vestigingen van speciale scholen voor basisonderwijs, en;
c. € 2.253,40 voor vestigingen van scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs.
5. De bijzondere bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt in november 2021 vastgesteld. De eerste betaling vindt plaats in november 2021 voor 5/12e deel van het vastgestelde bedrag. In januari 2022 volgt een tweede betaling voor 7/12e deel van het vastgestelde bedrag.
6. De bijzondere bekostiging, bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk in juli 2022 definitief vastgesteld en aangepast op basis van de bijdrage voor loon- en prijsbijstelling.

Wet op het primair onderwijs (geldend van 01-10-2021 tot en met 31-12-2021)

Artikel 85a
Onze minister kan op aanvraag van het bevoegd gezag van een basisschool een afdeling voor internationaal georiënteerd basisonderwijs aan die school en in die gemeente voor bekostiging in aanmerking brengen. Een aanvraag als bedoeld in de eerste volzin moet voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het schooljaar waarin de bekostiging van de afdeling wordt verzocht, worden ingediend bij Onze minister. Onze minister besluit voor 1 januari daaropvolgend.
Onze minister willigt de aanvraag slechts in, indien de aanvraag vergezeld gaat van een prognose die is gebaseerd op statistische gegevens, op basis waarvan het te verwachten aantal leerlingen op de afdeling binnen 5 schooljaren ten minste 80 bedraagt en de afdeling past binnen een evenwichtig landelijk gespreid geheel van basisscholen met een afdeling voor internationaal georiënteerd basisonderwijs.
Bij de berekening van het aantal leerlingen dat de afdeling, bedoeld in het eerste lid, zal bezoeken worden leerlingen die wonen binnen een redelijke afstand van een basisschool met een afdeling voor internationaal georiënteerd basisonderwijs en voor wie op die afdeling plaatsruimte aanwezig is, niet meegeteld.
Bij ministeriële regeling kan een model worden vastgesteld voor de berekening van de prognose, bedoeld in het tweede lid, en de wijze van indiening ervan.
Artikel 120
Voor de bekostiging van personeel wordt een bedrag per leerling toegekend, welk bedrag wordt verhoogd met een bedrag dat wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde leeftijd van de leraren van de school op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar. Voor het schooljaar waarin een nieuwe basisschool respectievelijk nieuwe speciale school voor basisonderwijs wordt geopend, wordt vermenigvuldigd met de geraamde landelijk gewogen gemiddelde leeftijd op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar van de leraren van basisscholen respectievelijk van de leraren van speciale scholen voor basisonderwijs.
(…)
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden aanvullende bekostiging voor personeelskosten kan worden toegekend. In ieder geval wordt aanvullende bekostiging toegekend voor kleine basisscholen, schoolleiding, de bestrijding van onderwijsachterstanden, groei van het aantal leerlingen van basisscholen gedurende het schooljaar en indien onderwijs wordt gegeven in een of meer nevenvestigingen van een basisschool. De omvang van de aanvullende vergoeding wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld.
(…).
Artikel 121
Voor de toepassing van artikel 120, eerste lid, geldt het aantal leerlingen van de school op 1 oktober van het voorgaande schooljaar.
Voor de toepassing van artikel 120, eerste lid, voor het schooljaar waarin een nieuwe school wordt geopend en voor het daaropvolgende schooljaar geldt het aantal leerlingen van de school op 1 oktober volgende op de opening. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op een afdeling als bedoeld in artikel 85a, eerste lid.
(…).
Artikel 123
Indien bijzondere ontwikkelingen in het basisonderwijs daartoe aanleiding geven, kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden vastgesteld omtrent het verstrekken van bijzondere bekostiging voor personeelskosten.
(…).
4. Onze Minister kan in verband met de in het eerste en tweede lid bedoelde bekostiging een bekostigingsplafond instellen. In dat geval worden bij ministeriële regeling regels omtrent de verdeling vastgesteld.

Besluit bekostiging WPO (geldend van 10-09-2021 t/m 31-03-2022)

Artikel 27. Achterstandsscore basisscholen
Het Centraal bureau voor de statistiek berekent jaarlijks de achterstandsscore van elke basisschool op basis van de onderwijsscores van de leerlingen die op de teldatum zijn ingeschreven op een basisschool en van wie het persoonsgebonden nummer tezamen met de basisgegevens, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet register onderwijsdeelnemers uiterlijk op 1 december van het jaar voorafgaande aan het bekostigingsjaar zijn opgenomen in het register onderwijsdeelnemers overeenkomstig artikel 14 van de Wet register onderwijsdeelnemers.
De achterstandsscore van een basisschool is de uitkomst van de formule A-B en wordt als volgt berekend:
A = som van de uitkomsten van de formule C – D voor alle leerlingen van de basisschool die behoren tot de 15% van alle leerlingen van alle basisscholen met de laagste onderwijsscore, waarbij
C = landelijk gemiddelde onderwijsscore van alle leerlingen van alle basisscholen;
D = onderwijsscore van de leerling;
B = E x F x (C – G) waarbij
E = aantal leerlingen van de basisschool;
F = 12%;
C = landelijk gemiddelde onderwijsscore van alle leerlingen van alle basisscholen;
G = landelijk gemiddelde onderwijsscore van alle leerlingen van alle basisscholen die behoren tot de 15% van alle leerlingen van alle basisscholen met de laagste onderwijsscore.
3. De achterstandsscore, bedoeld in het tweede lid, wordt rekenkundig afgerond op twee decimalen. Indien de achterstandsscore negatief is, wordt deze gelijkgesteld aan nul.
4. Het Centraal bureau voor de statistiek verstrekt jaarlijks aan Onze Minister de achterstandsscores van de basisscholen, berekend op grond van het tweede lid, in voorkomend geval uitgesplitst naar hoofdvestiging en nevenvestiging, en maakt deze zo spoedig mogelijk daarna openbaar.
5. Indien een basisschool bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, bestaat de achterstandsscore van de basisschool uit de som van de rekenkundig afgeronde achterstandsscores die de afzonderlijke vestigingen zouden hebben, indien zij zelfstandige basisscholen zouden zijn.
6. In geval van samenvoeging van scholen is artikel 121, derde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing bij de bepaling van de leerlingen die op de teldatum zijn ingeschreven op de basisschool.
7. In geval van verzelfstandiging van een vestiging wordt de achterstandsscore van het overblijvende deel van de basisschool, bedoeld in artikel 84a van de wet verminderd met de achterstandsscore van de nieuwe basisschool die op grond van artikel 84a van de wet bekostiging in aanmerking is gebracht. Indien de uitkomst negatief is, wordt deze gelijkgesteld aan nul.
8. Bij de toepassing van dit artikel blijven scholen als bedoeld in artikel 185 van de wet en de leerlingen van die scholen buiten beschouwing.

Voetnoten

1.Staatscourant 2021, 44436.
2.Wet op het primair onderwijs.
3.ECLI:NL:RVS:2020:452, r.o. 6. Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2016, r.o. 7.5.1. en 7.5.2.
5.Zie pagina’s 28 en 29 van de Regeling, Staatscourant 2021, 44436.
6.Kamerstukken TK 2010-2011 32 795, nr. 3.
7.Kamerstukken TK 2010-2011 32 795, nr. 3, p. 1